Praktische reductie van ethiek

 

 

In het dagelijks leven zijn we praktisch en slagvaardig ingesteld, vooral op de werkvloer. Efficiënte bedrijfsvoering en kostenbeheersing zijn aan de orde van de dag in bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheidsinstellingen. Er wordt gesproken over kernactiviteiten, doelgerichtheid, effectiviteit en flexibiliteit, en iedereen weet waar we het over hebben. We baseren ons hierbij enerzijds op de eigen uitgangspunten zoals verwoord in een missie en een visie en anderzijds de in- en externe omstandigheden. De bestaansgrond van onze bedrijvigheid is dus zowel proactief als reactief - 'realistisch dagdromen' enerzijds en reageren op marktontwikkelingen anderzijds.

 

Nu besteden we doorgaans een veelvoud van de tijd aan het onderzoek naar marktontwikkelingen en de gevolgen hiervan vergeleken bij de tijd die we aan een missie of visie besteden. Zoveel dagdromen doen we niet. Nee, we zijn vooral reactief bezig. Dat wil zeggen dat we de omstandigheden min of meer als gegeven beschouwen en pogen hier op in te spelen. Het gevolg is dat we veel van de oorzaken van ontwikkelingen buiten onze invloed plaatsen. We reageren, zoals organismen zich aanpassen aan hun omgeving, in de hoop dat we als meest aangepast de strijd om het bestaan doorstaan. We leven voortdurend onder de druk van de omstandigheden.

 

Met het oog hierop zijn we geneigd om ons in morele kwesties te bedienen van praktische, gemakkelijk inzetbare middelen. Ook hiervoor gelden beperkte budgetten en een maximum termijn waarbinnen de gewenste effecten merkbaar dienen te zijn. We nemen onze toevlucht tot afspraken, regels en gedragscodes als ethische instrumenten. Een grondige analyse of een periode van bezinning ligt minder voor de hand. De begrijpelijke aversie tegen de vergader- en inspraakcultuur uit het recente verleden speelt hierbij een rol. Liever niet niet te lang praten en nadenken. Bij eenmaal uitgestippelde marsroutes dienen de neuzen zoveel mogelijk dezelfde kant op te staan. Je moet niet zoals vroeger veel om je heen gaan kijken, laat staan de afgesproken richting in twijfel trekken. Contemplatie is dan geen voor de hand liggende optie.
 

Eigenlijk geldt voor iedere organisatie onder druk of in verandering dat een eventuele bezinning binnen de kaders van de reeds uitgestippelde marsroute moet passen. En niet andersom. Een en ander maakt dus vooral praktische ethiek aantrekkelijk. Van Veghel:

De gedachte dat ethiek iets anders zou zijn dan filosofie is er in het HBO vooral goed voor, om uit het geheel van de filosofische vragen voor de praktisch ingestelde professional een bereik af te zonderen waar die nog iets aan heeft. Binnen die ethiek kunnen we nog concreter worden door het te hebben over een beroepsethiek. Binnen die beroepsethiek bestaat dan weer een voorkeur voor de ontwikkeling van methoden om een beter gestuurde omgang met ethische vragen te hebben. Er is een bloei van reflectiespiralen, socratische gesprekken, ethische argumentatiemodellen. Zulke methoden moeten ervoor zorgen dat er in het oeverloze gebied van fundamentele vragen concrete kwesties afgezonderd en tot een oplossing gebracht worden. Het is daarbij populair om over gereedschappen te spreken. Één van die gereedschappen kan een ethische code zijn: een aantal concrete richtlijnen waaraan ik mijn handelen kan toetsen. Wanneer ik dat echter niet doe, dan heeft een goede organisatie een ethische commissie waaraan mijn kwestieuze handelen voorgelegd kan worden en die daarover een moreel oordeel uit kan spreken. Op die manier heeft men via de reductie van filosofie tot ethiek, van ethiek tot beroepsethiek, en beroepsethiek tot code en tot oordeel van de commissie, vooral bereikt dat de professional van de last van ethische vragen verlost wordt.[i]

 

Met andere woorden, we zijn geneigd om ons vooral van Apollinische middelen te bedienen. Nu is praktische toepassing van ethiek heel wel mogelijk. Soms, bij escalerende conflicten, kan een snelle en gerichte interventie ook zeker als ethisch aangemerkt worden. We maken dan gebruik van gecodeerde waarden, bijvoorbeeld bindende afspraken met bijbehorende sancties, met als doel eerst de messen van tafel te krijgen. Eerst moeten de scherpe kantjes er vanaf en dan pas kunnen we verder praten. Kortom, onder spanning kan hapklare ethiek goed van pas komen.

 

Maar dat heeft ook zijn keerzijde. Wanneer de spanning langdurig is en ethiek alleen regulerend wordt ingezet, kunnen conflicten aanhouden of zich verdiepen. En dat heeft op den duur repercussies voor dagelijkse procesgang. En uiteindelijk ook voor de ethiek zelf, die aan waarde gaat verliezen.

 

Het is het een misvatting om ethiek te verwarren met enkel en alleen regulatie. Ethiek is niet primair een smeerolie voor een organisatie. Beschouw de volgende inleidende zin van een gedragscode van een Regionaal Opleidingscentrum (ROC).

 

In deze code staat aangegeven wat van studenten, medewerkers en leidinggevenden wordt verwacht om het leren en werken binnen onze instelling prettig en succesvol te laten lopen.[ii]

 

De aanhef van deze gedragscode getuigt van een regulerend karakter. De code lijkt gericht te zijn op verantwoord gedrag ten behoeve van een soepele en plezierige bedrijfsvoering. Verderop blijkt ook dat dit het primaire doel is en dat morele criteria hier het middel voor zijn. De begrippen ‘loyaliteit’ en ‘professionaliteit’ spelen dan ook hun prominente partij mee in de verschillende gedragsregels.

Dat alles soepeltjes verloopt, zonder al te veel problemen, is wenselijk. Vanzelfsprekend. Maar een geoliede machine is hooguit een neveneffect van ethiek. Voor ethiek is het zeker geen doel op zich.

Een ethiek die uitgaat van morele conflictsituaties kan van zeker belang zijn voor het goed functioneren van een organisatie maar zegt heel weinig over de vraag of binnen die organisatie gedaan wordt wat er eigenlijk gedaan zou moeten worden. De ethische probleemoplossingsmachine gaat eigenlijk niet uit van ethische vragen maar van het gegeven dat we die meestal juist níet hebben. […]

Wat hier plaats vindt is een reductie van de vraag ‘wat moet ik doen?’ tot die gevallen waarin, onder gedeelde vooronderstellingen, een goede toepassing gevraagd wordt. Ethiek verwordt daarbij tot een techniek, zo niet tot een kunstje.[iii]

 

Het probleem zit hem vaak bij de vooronderstellingen die aan de reductie vooraf zijn gegaan. Neem bijvoorbeeld de volgende zinsnede uit de zojuist aangehaalde gedragscode.

Wees loyaal aan de organisatie als een besluit eenmaal genomen is.[iv]

 

Aan deze gedragsregel gaan de nodige premissen vooraf. Om te beginnen wordt verondersteld dat men de ruimte heeft gekregen om een oordeel te vellen over het betreffende besluit. Tevens is de gedragsregel alleen dan zinnig wanneer men in staat is geweest de besluitvorming te beïnvloeden. Ten slotte mag men verwachten dat het besluit daadwerkelijk gedragen wordt door het merendeel van de medewerkers. In grote organisaties is een en ander lang niet altijd het geval, zeker niet als het gaat om tactische en strategische besluiten.

Mijns inziens is bovenstaande gedragsregel niet primair als ‘ethisch’ aan te merken. Het heeft gewoon te maken met efficiency en het garanderen van de beoogde voortgang. Bij dit alles zou ik overigens niet willen beweren dat ethiek en efficiency niet samen zouden kunnen gaan.

 

Beslist niet ethisch is het feit dat met de gedragsregel de mogelijkheid wordt ontkend dat ik wel degelijk loyaal kan zijn aan een organisatie, terwijl ik het besluit aanvecht. Als ik op goede gronden meen dat hier het verkeerde besluit is genomen, ben ik moreel verplicht aan mezelf om alles in het werk te stellen om – uiteraard binnen de gangbare democratische kaders – het besluit gewijzigd dan wel ongedaan te krijgen. Aan dit aanvechten ligt een ethiek ten grondslag, die haaks staat op regulatie, maar juist stagnatie beoogt. En dat kan in sommige gevallen zeer wel een act van loyaliteit zijn.

 

Met gecodeerde waarden loop ik nog een ander moreel risico, namelijk het vermijden of snel uit de wereld helpen van conflicten. Een pas op de plaats kan dan wel eens ethisch het meest verantwoord zijn. Door conflicten niet meteen aan te pakken, maar nader te bezien als symptomen van onderliggende problematiek, kan de weg vrijgemaakt worden voor een heilzame, morele bezinning. Dat is van toepassing op conflicten die het gevolg zijn van onvoldoende communicatie, van een gebrek aan informatie of openheid binnen bestaande (werk-) verhoudingen.

Wanneer we bij diepgaande conflicten vooral op basis van codes en normen willen reguleren, bestaat het risico van conflictvermijding. En ook al zijn we geen directe partij in het conflict, het eenvoudige feit dat we het regulerend optreden en het conflict willen verhelpen maakt ons tot belanghebbende. Dat zien we bijvoorbeeld wanneer conflicten tussen partijen op de werkvloer de bedrijfsvoering bedreigen. Regulatie is dan wenselijk, maar een regulerend management wordt ze al gauw onderdeel van het conflict. 

Vaak evenwel is de regulerende instantie van meet af aan partij in het conflict. Reguleren vergt dispositie en in de hitte van de strijd is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Afstand nemen betekent in zo'n geval bijna altijd 'de tijd nemen'. De regulator kan in geen geval een vrijblijvende positie innemen, geen van de belanghebbenden kan dat. En een regulator kan dan al helemaal niet ‘vrij blijven’ door te refereren aan gedragsregels of morele codes. Vaak is een morele bezinning nodig, ook door de regulerende instantie. Dat is wat Van Veghel bedoelt met

Wat er met dit soort ethiek aan de hand is, is dat zij daar begint waar het eigenlijk ophoudt.[v]

 

Dit soort ethiek begint dus ‘niet vroeg genoeg’. Ethiek is een voortdurend en risicovol avontuur. Met alleen gecodeerde waarden wordt dit avontuur toegedekt en lijkt een snelle regulatie mogelijk. Maar idealiter maken ook codes deel uit van een voortdurend en dynamisch onderhandelingsproces. Ze zijn het gevolg van een afweging van tegenstrijdige behoeften en belangen, van strategische keuzen op allerlei gebied - organisatorisch, financieel, op het gebied van personeel en marketing. Ze zijn ook het gevolg van de toevallige loop der omstandigheden. In dat krachtenspel hebben gecodeerde waarden een historie. Wanneer deze historie te bevragen is, krijgen de codes een levende verdieping, worden ze ruimtescheppend – een beetje Dionysisch, zou je kunnen zeggen. Maar wanneer de historie als een voldongen feit wordt weggezet, scheppen de vastgelegde waarden op den duur geen ruimte meer, doch slechts inperking, en op den duur verstarring.

 

Er is nog een bezwaar tegen een al te regulerende ethiek. Op den duur verdwijnt hiermee namelijk een van de weinige rustplaatsen om überhaupt uit te blazen en te contempleren. In ons arbeidzame leven is het inademen tot norm verheven. Voor het uitademen (= ontledigen) resteren enkele spaarzame rustplaatsen: ’s avonds achter de buis, ’s nachts in een woelige slaap, in het weekend in het bos, en soms in een decompensatie van een overspannenheid. Uitademen is reeds lange tijd in de verdediging gedrongen tegen het oprukkende consumptieve en slagvaardige inademen. Even niks doen, het duivels oorkussen[vi], is er nauwelijks bij.

 

Daarmee dreigt tevens een voorwaarde te verdwijnen om ooit nog tot fundamentele veranderingen te komen. Om het beeld wat zwaar aan te zetten, het is voor een supertanker op volle snelheid uitermate moeilijk van koers te veranderen. Dat gaat gemakkelijker wanneer hij stilligt. Een andere oriëntatie, doorgaans het gevolg van originaliteit en authenticiteit, vergt rust en stilte om tot wasdom te komen. En als we de doemscenario’s met betrekking tot de toekomst van mens, samenleving en aarde mogen geloven, kunnen we met elkaar concluderen dat er ook in de huidige tijd nadrukkelijk behoefte is aan bezinning en fundamentele oriëntering.[vii]

 

Efficiency levert doorgaans reproductie, de druk om toch vooral voort te gaan op de ingeslagen weg. Tekenend hiervoor was een vraag in een onlangs gehouden forum betreffende de toekomst van het beroepsonderwijs. De vraag waar de huidige samenleving het meest dringend behoefte aan heeft, was voorzien van drie optionele antwoorden: een nieuwe Churchill, een nieuwe Mozart of een nieuwe Einstein. Vanzelfsprekend werd Einstein verkozen. De mogelijkheid van ‘een nieuwe Fransiscus’ werd niet eens geopperd. Dat geeft te denken. Is het terecht, zo kun je je afvragen, dat we het heil voor de wereld moeten verwachten van het cognitieve vermogen? Karl Jaspers had daar zo zijn bedenkingen tegen. De wereld is tegenwoordig slimmer dan Newton, maar beslist niet wijzer dan Plato, aldus Jaspers.  

 

Een ander bezwaar tegen al te praktische ethiek is het feit dat ze ons morele verteringssysteem lui maakt. Laat er geen misverstand over bestaan: ethiek is ‘wat zich voordoet’, ‘eten wat de pot schaft’. Ethiek is geen vorm van fast-food, het is niet naar je hand te zetten. Diverse morele kwesties happen niet 'even lekker weg'. Sommige liggen ronduit zwaar op de maag en vergen een rustige verteerperiode.

Zeker, ethiek kan zeer praktisch zijn en zeker ook efficiënt. Maar dat is iets dat op dat moment zo blijkt te zijn. En niet omdat je dat ervan kunt maken. Het praktische en het efficiënte is niet iets dat beoogd kan worden, het heeft meer de vorm van een onverwacht geschenk. Een geschenk achteraf, voor de betoonde toewijding en dispositie. Zoals eerder gezegd, ethiek vraagt om dispositie, rust en ruimte en het opschorten van beoogde resultaten

 

Ten slotte is het een bedreiging voor de ethiek zelf. Oneigenlijk gebruik maakt ethiek op den duur onbruikbaar. Goede sier maken met ethiek is in feite van ethiek goede sier maken. Te pas gebruik maken van ethiek maakt het onschadelijk en onschuldig. Ethiek als recept voor problemen maakt het tot een inhoudsloos ornament, een gratis ontbijt op tweede Paasdag bij Ikea. Met het ooit wereldschokkende verhaal van een man uit Galilea heeft zo'n Pasen niets meer van doen.

 

Misschien dat we met Pasen inderdaad een treffende metafoor in handen hebben. Pasen is blijdschap en doodsstrijd in één. Regulatie en transformatie, het leven als feest en als exodus. Iets soortgelijks geldt mijns inziens voor ethiek.

 

Ethiek gaat over

neusverkoudheid en kanker,

gezelligheid en vrede,

te laat ontvangen salaris en kampregels,

ongerief en onbehuisdheid,

een lolletje en geluk,

lakschade en bombardementen,

trek en honger,

leeftijdsdiscriminatie en afgehakte ledematen,

een rustige oude dag en leven ten dode.

 

 

 

 

 

 


 

 

[i] Van Veghel (2006)

[ii] Uit: Gedragscode ROC Nijmegen

[iii] Van Veghel (2006)

[iv] Uit: Gedragscode ROC Nijmegen

[v] Van Veghel (2006)

[vi] Voor de westerse mens spelen hierbij van oorsprong godsdienstige motieven een grote rol. Ende want de slaperighe Ledigheydt een ghemackelijck oorkussen is alder zonden, ja alder Duyvelen zelve, so moet elck vermijden haer gheselschap. Deze stichtelijke uitspraak van Dirck Volkertszoon Coornhert ten tijde van de reformatie weerspiegelt de godsdienstige invloed voor ijver en vlijt. Coornhert was zelf trouwens een uitermate productief mens. Slapen vond hij eigenlijk maar tijdverspilling.

[vii]Zie ook: Van Veghel (2003)