>> Home <<

 

 

 

Links – ondermijning van de natie

PT, 15 november 2014

 

 

 

In augustus 1918 drong bij Erich Ludendorff het besef door dat de legers van de Centrale Mogendheden voor een onmogelijke taak stonden. Het lenteoffensief was mislukt. Op het westelijke front moest het Duitse leger zich vanaf 18 juli voortdurend terugtrekken. Op 8 augustus pleegden de geallieerden een verrassingsaanval met tanks. Vooral deze dag herinnerde Ludendorff zich als een ‘zwarte dag’. Hij koesterde geen hoop meer dat hij nogmaals een strategisch plan zou vinden waarmee Duitsland de oorlog zou winnen. De Duitse divisies aan het westelijk front – op papier 191 in getal – waren ernstig verzwakt en zouden niet veel langer stand houden tegen de steeds beter georganiseerde divisies van de geallieerden – 220 in getal. Met de gestage komst van Amerikanen was er in het westen op den duur geen houden meer aan. Maandelijks werden er over de oceaan zo’n 250.000 verse rekruten aangevoerd. Toch liet Ludendorff zich op 14 augustus nog vol zelfvertrouwen uit tegenover de Keizer in het hoofdkwartier te Spa. Hij en Hindenburg meenden dat de vijand aan het eind van zijn krachten was en spoedig met een vredesvoorstel zou komen.

 

Ludendorff was moe. Sinds de start van het lenteoffensief had hij aan een stuk door gewerkt. Het waren lange, inspannende dagen en korte nachten. Tegen collega officieren was hij geïrriteerder en onhebbelijker geworden dan hij gewoonlijk al was. Het was oppassen geblazen. Een conflict met Ludendorff kon je noodlottig worden. Niet alleen collega stafgeneraal Von Lossberg maar ook Von Hintze, de minister van Buitenlandse Zaken, kregen het gevoel dat Ludendorff een veel te optimistische voorstelling van zaken gaf van het verloop van de strijd en daardoor steeds meer tactische fouten maakte. Ze maakten zich grote zorgen om de militaire situatie op de verschillende strijdfronten. Ook maakten ze zich ook grote zorgen om het thuisfront. Duitsland produceerde zelf veel te weinig voedsel. Ook op andere terreinen was de productiecapaciteit volslagen ontoereikend. Achteraf gezien waren dit beslissende factoren voor de naderende nederlaag.
Dat ondanks de blokkades, de rantsoenen, de schaarste, de voedselrelletjes en de stakingen in de wapenindustrie en ondanks het verlies van twee miljoen zoons in de oorlog het moreel in Duitsland betrekkelijk goed was gebleven –  waarschijnlijk zelfs beter dan in Frankrijk en Engeland – mocht een wonder heten. Tot nu toe had het opperbevel het Duitse volk dan ook steeds de onbetwijfelbare overwinning voorgehouden.  Maar wat nu als nu plots zou blijken dat de oorlog een verloren zaak was? Dat kon wel eens heel nare gevolgen hebben. Daarvoor hoefde je alleen maar naar Rusland te kijken. De drijfveren achter de revolutie van 1917 waren de vermoeidheid van de oorlog, het gebroken moreel en de muiterij van de soldaten. Overal in Europa lag de revolutie op de loer. Als het Rusland kon, dan zou het ook heel wel kunnen overslaan naar Duitsland en Oostenrijk. Misschien was het wel een grote fout geweest van het opperbevel om onverminderd de naderende overwinning te verkondigen.

 

Nadat de Bulgaarse regering op 26 september een wapenstilstand had aangeboden aan de Franse generaal Franchet d´Espery, moest ook Ludendorff openlijk toegeven dat het einde van de Grote Oorlog in zicht was. Dat zijn grote strijdmakker, opperbevelhebber Hindenburg drie dagen later op het hoofdkwartier in Spa de keizer om een spoedige wapenstilstand vroeg, was pijnlijk, maar volstrekt begrijpelijk. Zelfs de keizer zag dat er geen andere uitweg was. Men legde zich neer bij het onvermijdelijke, zodat als belangrijkste vraag overbleef wie de wapenstilstand moest aanbieden aan de vijand. Voor Ludendorff was het uitgesloten dat de keizer deze smadelijke taak op zich moest nemen. Ook voor de legerleiding zou het een onterecht en onverdiend gezichtsverlies zijn.

 

Aan het begin van de oorlog was Ludendorff naar het Oostfront gestuurd vanwege zijn daadkracht. Hij moest de wankelmoedige Prittwitz vervangen die het maar niet gelukte om de inval van de Russen in Oost-Pruisen te keren. Aangezien Ludendorff op dat moment nog niet hoog genoeg was in rang werd de reeds gepensioneerde Paul Hindenburg naast hem aangesteld als bevelhebber van het achtste Duitse leger. De aanvankelijke vrees voor de Russische militaire kracht bleek ongegrond. In de slag bij Tannenberg werd een groot leger verpletterd. Bijna honderdduizend Russen werden krijgsgevangen gemaakt. Het succes was vooral te danken aan Ludendorff en kolonel Max Hoffman uit de staf van Prittwitz. Maar de eer ging vooral naar Hindenburg die op slag een Duitse volksheld werd. Op 27 augustus 1916 werd deze standvastige, vastberaden en weinig spraakzame Pruisische jonkheer benoemd tot opperbevelhebber van alle Duitse legers. Samen met zijn stafchef Ludendorff vormde hij de Oberste Heeresleitung. Al gauw trokken ze alle militaire macht naar zich toe (waaronder ook het opperbevel  over de Oostenrijkse legers). Tevens poogden ze de politieke macht in Duitsland over te nemen. Bij zijn aantreden had Ludendorff er bij de keizer op aangedrongen dat het militaire opperbevel gedurende de oorlog een doorslaggevende stem moest hebben in het landsbestuur. Het landsbelang, daar ging het uiteindelijk om. Op zijn advies werd kanselier Von Bethmann Hollweg ontslagen en vervangen door Michaelis en even later door Von Hertling, beide gewillige marionetten van de legerleiding.

 

Ludendorff was de centrale kwartiermeester die vanaf de Duitse economie volledig zou afstemmen op de oorlog. Op zijn bevel werden zelfs de kerkklokken van talloze dorpen omgesmolten tot wapens. Ook poogde hij de Rijksdag buitenspel te zetten. In gedachten zag hij zichzelf in de historische lijn staan met de machtige adviseurs van het roemrijke vorstenhuis van de Hohenzollern. Waarachtig leiderschap berustte bij de enkeling en het volk moest hier als één man achter staan. Wie zelfzuchtig en onwillig was, moest desnoods met geweld tot gehoorzaamheid gedwongen worden. Zelfs de keizer was naar de zijlijn gemanoeuvreerd. Op het gebeid van de oorlogsvoering bepaalden de twee krijgsheren alles in hun eentje met een minimum aan informatievoorziening.

Er heerste een strikte censuur op alle berichtgeving vanaf het oorlogsfront. Ieder oorlogsbericht kon het moreel van de manschappen en de burgers ondermijnen. Als men hoorde hoe de oorlog in werkelijkheid was, dan zou men niet meer zo enthousiast onder de wapenen gaan. Trouwens, de vijand kende een even strenge censuur. Dat had ook zo zijn keerzijde. ‘Geen nieuws’ bleek op zichzelf een uitstekende voedingsbodem voor wilde fantasieën. De gekste verhalen deden de rondte. In Engeland circuleerden geruchten dat de Duitsers in België bij baby’s de handen afhakten en bij nonnen de borsten. Het was een oorlog tegen het kwaad. Aan de oproep om zich als vrijwilliger te melden werd dan ook massaal gehoorgegeven. Wie thuis bleef, was een lafaard.

‘Principes – zelfs godsdienstige – werden in veel gevallen zonder meer over boord gezet. Het was alsof regels waarnaar ogenschijnlijk beschaafde volkeren ooit geleefd hadden en waar ze altijd uitzonderlijk trots waren geweest, verdwenen waren in een opwelling van vaderlandsliefde die zo extreem was dat alle hoop op vrede door overleg en politieke overeenstemming erdoor vervlogen was. Beter het vooruitzicht van een totale mislukking dan een gekwetste trots riskeren door een dialoog.’[1]

 

Wie meende dat Ludendorff zich ooit gewonnen zou geven, vergiste zich. Heel zijn leven was hij die ene weg gegaan, dat rechte pad van de plicht. Hij was vervuld van een ijverzuchtige liefde voor het vaderland, voor het leger en voor het Duitse vorstenhuis. Dat het Duitse leger ten slotte kon worden verpulverd, dat manschappen zouden worden vernietigd, wilde niet zeggen dat Duitsland overwonnen kon worden.

Ludendorff leidde de oorlog vanachter de tekentafel. Van de oorlog zag hij slechts het schijnsel van de lichtkogels bij nacht of de restanten na afloop – omgewoelde akkers en verwoeste dorpen, immense bomkraters en vernielde loopgraven. Kortom, een heroïsch slagveld van staal, prikkeldraad en omgekomen helden.  Op wat gerommel in de verte na hoorde wat hij graag wilde horen – het verhaal van zijn officieren, het verhaal van moed, heldhaftigheid en trouw.

 

Als er hoog bezoek kwam bij de troepen, dan werd er grootscheeps schoongemaakt. Het ene appèl na het andere. Van alle kanten werden de manschappen geïnspecteerd. Wat gescheurd was, werd omgeruild voor hele spullen. Erich Paul Remark schreef dat hij een onberispelijke nieuwe uniformjas kreeg toen de keizer op bezoek kwam. De keizer liep langs de rijen en deelde hier en daar een ijzeren kruis uit. Uiteindelijk werd het er aan het front geen spat beter van. De manschappen moesten ‘haast alle nieuwe spullen weer bij het depot inleveren en kregen hun oude kloffie terug. De mooie uniformen waren alleen voor de parade bedoeld.’[2] Speciaal voor de legerleiding werd de ellendige en armzalige werkelijkheid van het front fraai en heldhaftig voorgesteld.

 

Officieren begaven zich sowieso nooit in de strijd. Het afschuwelijke krijgsbedrijf in de frontlinie was voor soldaten en enkele onderofficieren. De stank van rottende lijken, de oorverdovende artilleriebeschietingen, de doorwaakte nachten in de volgelopen loopgraven – tot aan de buik in de modder –, de misselijk makende angst en de kinderlijk geprevelde gebeden waren voor de gewone soldaat; desertie en zelfverminking waren voor de lafhartige. Maar hij, de grote oorlogsstrateeg, zag in gedachten stalen helm naast stalen helm en blinkende kling naast blinkende kling – het teken van Duitse onoverwinnelijkheid: Duitsland kon hooguit vernietigd worden, maar nooit overwonnen.

 

Vijandschap en strijd hoorden van nature bij het leven. Oorlog was nu eenmaal onvermijdelijk in de goddelijke wereldorde. Zijn gehele militaire loopbaan had Ludendorff al verachting gevoeld voor democraten, christenen, joden en vrijmetselaars met hun defaitistische en pacifistische opvattingen. Maar het waren bovenal de socialisten die de samenleving vergiftigden met hun valse leuzen over ‘eeuwige vrede, internationale broederschap, ontwapening en verzoening van de mensheid’[3]. Met succes had hij er bij keizer Wilhelm II op aangedrongen om invloedrijke militairen uit deze kringen uit het leger te verwijderen.

 

Ludendorff was een complexe persoonlijkheid, slagvaardig, met een beweeglijke geest, een sterke verbeeldingskracht, een scherpe intuïtie en meesterlijke militaire inzichten. Maar tegelijkertijd bezat hij zeer uitgesproken opvattingen over politiek en moraliteit. Hindenburg kon goed de rust bewaren, maar Ludendorff zocht het conflict.  Hij verafschuwde het internationalisme van zijn tijd. Internationale samenwerking was niets anders dan het verzaken van heilige plicht van een natie om te strijden voor de overwinning. Wanneer de rechtgeaarde en edele mens niet langer zou zegevieren, dan zou hem het noodlot treffen. Onvermijdelijk zou de ontaarde mens oprukken om de rechtgeaarde te verdringen. Een edel mens kan slechts overleven wanneer hij sterk is. Het is vernietigen of vernietigd worden. Daarom is het individuele leiderschap de vanzelfsprekende conditie van een natie. De monarchie was een natuurlijk gegeven. Tot leider werd je niet gekozen of gemaakt; als leider werd je geboren. En de belangrijkste vorm van politiek was militaire macht; oorlog was het ultieme en beslissende politieke middel.[4] Een natie moest zich hoeden voor de democratie. Dan was het volk ten dode opgeschreven.

 

Met de socialisten had Ludendorff persoonlijk nog een appeltje te schillen. Al in 1904 was hij op negendendertigjarige leeftijd lid geworden van de generale staf van het leger. Van meet af aan had hij zijn invloed aangewend om bij de Rijksdag een agressiever buitenlands beleid te bepleiten en ook een verhoging van de militaire uitgaven. In de Rijksdag ontstond een groeiende onvrede over deze bemoeienis en in 1913 werd Ludendorff op aangeven van de Sociaal Democratische Partij gedegradeerd. Tot zijn schande moest hij de staf verlaten en terugkeren naar zijn oude regiment in Düsseldorf.

 

Vanaf hun opkomst halverwege de negentiende eeuw vormden de socialisten een ondermijning van de natie. Ze holden het natuurlijke gezag uit en deden de volksgeest verslappen. Aan de vooravond van de oorlog hadden diverse rooien zich op een partijbijeenkomst van de SDP onverholen tegen de oorlog gekant. Uiteindelijk gaf de partijdiscipline de doorslag. Eind juli 1914 hadden de socialisten met het oog op de naderende oorlog een ‘Burgfrieden’ gesloten met de rest van het politieke speelveld. De vakbonden zouden afzien van stakingen. Op 4 augustus keurden de socialisten in de Rijksdag vrijwel unaniem de oorlogskredieten goed. Alle partijen waren overeen gekomen dat ze voor de duur van de oorlog geen kritiek zouden uitoefenen op de regering. Even leek het alsof de socialistische klassenstrijd vergeten was. Verheugd had de Duitse keizer geconstateerd dat met de naderende oorlog Duitsland geen partijen kende, doch slechts Duitsers. Op 1 augustus had hij aan Rusland de oorlog verklaard en op 2 augustus eiste hij vrije doorgang door België. Duitsland verwachtte een strijd op twee fronten en dus was haast geboden. Maar met het enthousiasme van het Duitse volk en met de superieure aanvalsgeest van het leger zou de oorlog kort zijn. De overwinning was zeker en vóór Kerst zouden de soldaten weer thuis zijn.

 

Maar al spoedig was het misgegaan. Terwijl de vijanden elkaar aan het beweeglijke Oostfront voortdurend bezighielden, ontstond aan het westelijke front een gevechtslinie die zich uitstrekte van de Noordzee via de zuidwesthoek van België en door Noord- en Oost-Frankrijk tot aan de Zwitserse grens. Gedurende vier jaar was de belangrijkste beweging aan dit front de diepte in; men groef zich in. Geen veldslagen maar een mensenverslindende loopgravenoorlog. Hoewel men de vijand dikwijls in de ogen kon zien, was er aan het front geen sprake van een heroïsche strijd van man tot man. Van meet af aan bleek dat de bajonet het af moest leggen tegen de mitrailleur, het artilleriegeschut en het gifgas. In de helse materiaalslag van de smalle frontlinie werd een gestage toestroom van manschappen ‘doorgedraaid’, zoals restvlees in een gehaktmolen. Granaten waren krachtig genoeg om soldaten op slag te doden, de aarde om te woelen en de lijken meteen te bedekken met een verse laag aarde. Van de Noordzee tot aan de Zwitserse grens, in een langgerekt front vond een massaslachting plaats .

 

Het duurde allemaal veel langer dan gedacht. Gaandeweg werden de verschrikkingen van het oorlogsfront bekend bij het grote publiek. Daarnaast werd de burgerbevolking geconfronteerd met een groeiend tekort aan voedsel en grondstoffen. De Burgfrieden was voor even een vroom initiatief geweest, maar nu lieten overal mensen hun stem horen tegen de oorlog en voor de vrede. Matthias Erzberger, de leider van de katholieke Centrumpartij, op dat moment de grootste partij in Beieren, eiste op 6 juli 1917 in de Rijksdag dat de regering onmiddellijk vredesonderhandelingen zou beginnen met de geallieerden waarbij van iedere verovering zou worden afgezien. Maar ook de Beierse kroonprins Rupprecht, een van de meest gevierde legerleiders aan het westelijk front, gaf meermaals aan dat de oorlog niet gewonnen kon worden. In februari 1918 probeerde hij de keizer te overtuigen dat vrede met Engeland onvermijdelijk en noodzakelijk was. Eind april poogde hij tevergeefs Ludendorff tot een wapenstilstand te bewegen. En op 1 juni deed hij nog een laatste poging, ditmaal bij de rijkskanselier. Daarbij ageerde hij fel tegen het onnodig verwoesten van dorpen, wegen en landerijen tijdens het vastgelopen voorjaarsoffensief. Richard von Kühlmann, de Duitse minister van buitenlandse zaken gaf op 24 juni 1918 in een toespraak tot het Duitse parlement aan dat de oorlog niet meer op militaire wijze gewonnen kon worden. Twee weken later werd hij ontslagen.  Het ergste van alles was evenwel de SPD van Philipp Scheidemann, op dat moment de grootste partij in Duitsland. De invloedrijke en charismatische Scheidemann had destijds in de Rijksdag zijn volmondige steun betuigd aan Erzberger. De kritiek op de oorlog vanuit de SPD vond veel weerklank onder het volk. Na de toespraak van Von Kühlmann kopte het SPD-blad Vortwärts met grote letters: ‘Geen einde aan de oorlog door militair besluit’. Op aandrang van de legerleiding werd het blad verboden. In de ogen van Ludendorff vormde de lafhartige opstelling van deze invloedrijke mensen de werkelijke oorzaak van de naderende nederlaag.

 

Eind september 1918 was er nog maar een ding belangrijk en dat was een onmiddellijke wapenstilstand. Ook Ludendorff was ten einde raad. Zijn aanvalslust richtte zich niet langer tegen de vijandige mogendheden. Even leek het alsof Ludendorff de socialisten gunstig gezind was. Hij adviseerde hij de keizer om een nieuwe parlementaire regering in te stellen waar ook socialisten deel van uitmaakten. Tegelijkertijd moest deze regering weer verantwoordelijk zou zijn voor het opperbevel  van het leger. Het zou dan aan het parlement zijn – en niet de keizer of het leger – om zich te buigen over mogelijke vredesvoorwaarden. Bovendien zou dit ook het naderende vredesakkoord met de Amerikaanse president Wilson gunstig beïnvloeden. Want als het aan Wilson lag, zou Duitsland terstond een parlementaire democratie moeten worden, bijvoorbeeld een volledig constitutionele monarchie zoals Engeland.

 

Het opperbevel had weloverwogen de politieke macht uit handen gegeven. Met deze manoeuvre hoopte de legerleiding de blamage van een mislukte oorlog af te wentelen op de socialisten. Uiteindelijk waren zij verantwoordelijk voor de naderende nederlaag. Voortdurend hadden zij de Duitse zaak gefrustreerd met hun lafhartige roep om vrede. Welnu, dan moesten ze nu ook maar voor die vrede zorgen. Het was alleszins billijk dat zij en niet het opperbevel of de keizer de soep zouden eten die ze zelf hadden opgediend. Als iemand zich voor het volk moest verantwoorden, dan was het wel de socialist. Ook in dit geval gaf de keizer gehoor aan Ludendorff’s advies. Reeds op 1 oktober werd de gematigde en sociaal ingestelde prins Maximiliaan Von Baden tot rijkskanselier benoemd. In zijn kabinet zouden ook socialisten worden opgenomen.

 

Een ander precair probleem was wie het Duitse volk op de hoogte moest stellen van de naderende nederlaag. Minister Von Hintze waarschuwde nu openlijk voor sociale onrust – misschien wel een revolutie. Ook hij hoopte dat een nieuwe burgerregering met herstelde bevoegdheden hierbij uitkomst kunnen bieden. Een dreigende revolutie vanuit het volk zou door deze fluwelen revolutie van boven bezworen kunnen worden.

 

Pas bij zijn benoeming werd Rijkskanselier Von Baden op de hoogte gesteld van zijn werkelijke taak: voorbereiding van een wapenstilstand en vredesonderhandelingen en de hervorming van het staatsbestel. Dit ging hem allemaal veel te snel. Von Baden wilde enig respijt om zijn nieuwe positie en de recente ontwikkelingen te overdenken. Maar daar kreeg hij geen kans toe. Met het uur kwamen vanuit het hoofdkwartier te Spa steeds ongustiger berichten. Het opperbevel benadrukte dat een wapenstilstand geen moment meer kon wachten. Nog diezelfde dag zond Ludendorff zijn medewerker Von den Bussche naar Berlijn om pressie uit te oefenen op de kersverse regering en het parlement. En een dag later maakte Hindenburg in eigen persoon zijn opwachting  in de Rijksdag om de benarde situatie toe te lichten. In de nacht van 3 op 4 oktober tekende Von Baden het officiële voorstel voor een staakt-het-vuren. Een dag later werd het in het Frans geschreven voorstel aan president Wilson overhandigd. ‘Pour éviter de prolonger l’effusion de sang, le gouvernememt allemand demande la conclusion d’un armestice immédiat sur terre, sur mer et dans les airs.’ Rond dat uur stelde het kabinet Von Baden zich voor het eerste voor aan de Rijksdag. Von Baden sprak van een nieuwe era die zich voor het Duitse Rijk opende.

 

De officiële mededeling dat de Duitse legers de oorlog niet meer konden winnen en dat de regering om een wapenstilstand moest vragen, sloeg in als een bom. Een tweede schok kwam op 14 oktober – het antwoord van president Wilson op het verzoek om een wapenstilstand. Duitsland moet zich neerleggen bij de suprematie van de Verenigde Staten en de geallieerden. Anders gezegd, er komt geen wapenstilstand zolang het Duitse Rijk niet ophoudt met zijn ‘illegale en inhumane praktijken’. En als klap op de vuurpijl kreeg Duitsland de opdracht om zijn eigen militaire macht te vernietigen ‘waarmee ze zelf de wereldvrede wil vernietigen’. Dit was geen wapenstilstand, dit was een smadelijke capitulatie. De publieke opinie sloeg totaal om. Duitsland was letterlijk verslagen, het moreel van burgers en militairen stortte volledig in. De eerste onlusten braken uit ten teken van de naderende revolutie.

 

Ludendorff schrok wakker uit zijn koortsige angstvisioenen. Ontbinding van de Duitse strijdkrachten en het opdoeken van de militaire hiërarchie met de Keizer als hoofd van natie en leger? Maar dat betekende het einde van de monarchie en de doodsteek voor de Duitse volksgeest! Duitsland, een ontwapende republiek? Over zijn lijk! Op slag werd Ludendorff zich weer bewust van zijn heilige opdracht, van het rechte pad dat hij te gaan had. Nu hij weer helder kon denken, schoot hem een heel ander scenario te binnen. De wapenstilstand zou Duitsland adempauze geven om zich met meenemen van het oorlogsmaterieel terug te trekken achter de Rijn. Op die manier zou Duitsland zich een sterke uitgangspositie kunnen creëren voor de komende vredesonderhandelingen.

Daar kwam bij dat zich in de Duitse gelederen door het vuur van vier oorlogsjaren een steeds zuiverder en vermeteler soldatenaard had uitgekristalliseerd. Ludendorff was ervan overtuigd dat de afgelopen jaren van strijd de Duitse volksaard op een hoger plan had gebracht. Op basis hiervan kon het Duitse leger na de adempauze doorvechten en het was maar de vraag of de geallieerden daar nog wel toe in staat waren. Uiteindelijk was de geest sterker dan de materie, de kwaliteit sterker dan de kwantiteit, de metafysica sterker dan de fysica. Ludendorff bleef onverminderd vertrouwen in een individuele heroïek ondanks een overkill aan mijnen, mortieren, granaten, mitrailleurs, gifgas – voor het eerst door het Duitse leger ingezet in april 1915 – vliegtuigen, pantservoertuigen en tanks.

 

Ludendorff verzette zich dus hevig tegen verdere onderhandelingen met Wilson. Von Baden ging echter verder met zijn opdracht. Op 23 oktober kwam een nieuw bericht dat president Wilson, waarin feitelijk de onvoorwaardelijke overgave geëist werd van Duitsland. Ludendorff weigerde. In plaats daarvan bepleitte hij hartstochtelijk de voortzetting van de strijd ‘met uiterste krachten’. Voor de regering Von Baden was Ludendorff niet langer als legerleider te handhaven. Op 26 oktober werd hij op eigen verzoek door de Keizer uit zijn functie ontheven. Hij zelf ervoer het als ‘een van de bitterste momenten van mijn leven’. ‘Mijn enige streven was de vernietigingsdrang van de vijand te breken en Duitsland in de toekomst voor nieuwe vijandelijke aanvallen te behoeden.’ Met een Fins diplomatenpaspoort ten name van Ernst Lindström (E.L.) vluchtte hij naar Zweden, alwaar hij zijn oorlogsherinneringen op schrift stelde.

 

Bij een wapenstilstand had Ludendorff zich kunnen neerleggen. Maar het Verdrag van Versailles, in het bijzonder artikel 231 waarin de morele schuld aan de oorlog aan Duitsland wordt toegeschreven, was absurd. Het was tegennatuurlijk. Strijdende volkeren behoren helemaal niet te spreken van morele schuld; ze winnen of worden overwonnen. Het opleggen van de morele schuld, de daaraan verbonden ontwapening en dus van inperking van de Duitse mogelijkheden tot oorlogsvoering – daarin schuilt de diepe vernedering voor het Duitse volk. Een vijand die dit oplegt, schendt een natuurlijk grondrecht. Een eigen regering die dit aanvaardt, pleegt verraad. De ware schuldigen bevinden zich de eigen gelederen. Het zijn de defaitistische intellectuelen die elke vijand proberen te behagen en die menen dat onderwerping tot vrijheid voert. Hun moed leeft alleen in denkbeelden, maar zodra ze hun kracht moeten meten in een waarachtige oorlog, deserteren ze en plegen ze verraad. Het zijn de socialisten die Duitsland de nederlaag bezorgd hebben, ‘interne krachten die voortdurend tweedracht veroorzaken omdat ze overal op doortrapte wijze infiltreren en pogen het heldere en eenvoudige denken te omgeven met de mist van hun groteske denkbeelden.’[5]

 

Het deel van de Duitse pers dat meer op had met het keizerrijk dan met de nieuwe republiek verspreidde een eigentijdse lezing van de wapenstilstand. Duitsland had de strijd kunnen en moeten voortzetten om betere vredesvoorwaarden te verkrijgen. Het was niet de geallieerde doorbraak die de doorslag had gegeven, maar de binnenlandse revolutie die begin november uitbrak. Het moreel werd erdoor ondermijnd en de aanvoerlijnen naar de Duitse troepen werden afgesneden. Deze revolutie gaf het Duitse leger een dolkstoot in de rug.

In de kringen van de conservatieven, de nationalisten en het leger werd deze verklaring omarmd. In later jaren hebben de nationaalsocialisten voortdurend de schuld voor de nederlaag en het smadelijke verdrag van Versailles in de schoenen schoven van de socialisten. Volgens hen was de nederlaag louter het gevolg van ‘de zedelijke en morele vergiftiging van het volk’ door joden en marxisten – een ‘verzwakking van de wil tot voortbestaan’. Duitse vertegenwoordiging te Versailles werd door de nazi’s onophoudelijk afgeschilderd als de ‘novembermisdadigers’.

 

Op 14 augustus 1934 werd een artikel gepubliceerd in de Völkischer Beobachter, het partijorgaan van de nazi’s getiteld Frontsoldat Hitler. De schrijver, Gunther d’Alquen, blikt hierin terug op de Eerste Wereldoorlog: ‘Uit de kameraadschap werd de wil tot een Duits socialisme geboren, en daarmee ook het vaste geloof in een nieuwe glorieuze gemeenschap. […] Stand en afkomst telden voor ons in het geheel niet; het enige waar het om ging waren prestaties en opoffering. Onze commandotroepen werden dan ook het levende voorbeeld voor de nieuwe gemeenschap die we wilden creëren. Dat onze kameraden hun bloed en hun leven wilden offeren, vormde voor ons het bewijs dat onze overtuigingen juist en heilig waren. En alleen vanuit dat geloof konden we de macht van de reactionaire krachten en het marxisme breken en zo de macht in Duitsland overnemen.’ 

 

 

 

 

Literatuur

 

Barton, P., Arras & Vimy 1917 – Slagvelden van Frans Vlaanderen (2010), uitg. Lannoo, Tielt (BE)

 

Jünger, E., Oorlogsroes (2008), oorspr. titel In Stahlgewittern (1978), vert. N. van Maaren

 

Ludendorff, E., My War Memories (1922), https://ia902606.us.archive.org/31/items/MyWarMemories19481918/

 

Remarque, E.M, Van het Westelijk Front Geen Nieuws (2008), oorspr. titel Im Westen nichts Neues (1929), vert. R. Jonkers, uitg. Bijleveld

 

 

>> Home <<

 

 

 

 

 



[1] Barton (2010), p6

[2] Remarque (1929,2088), p141-145.

[3] Ludendorff (1922), p333

[4] Ludendorff (1922), p334

[5] Ludendorff (1922), p340