>> Home <<

 

Noaberschap 2.0

Sinds enkele jaren kent ons onderwijsinstituut een modern besturingsconcept, genaamd ‘klein in groot’. Het beste van twee werelden verenigd – schaalvoordeel en persoonlijke aandacht, efficiency en innovatie, slagvaardigheid aan de top en slagvaardigheid op de vloer, korte lijnen met de omgeving. Gegoten in een lokale formule ‘de Twentse aanpak’ klinkt het allemaal best sexy.

Tegenwoordig hebben we er vaker een handje van om een vermeend eigentijds karakter te benadrukken met retro namen. Zo werd onlangs in een beleidsnota het oude begrip noaberschap van stal gehaald, ‘elkaar helpen waar nodig en samen doen’. Met het toenemend gebruik van sociale media ziet ons instituut goede kansen om het noaberschap een eigentijdse invulling te geven: ‘noaberschap 2.0.’

Nu heb ik veel op met Twente en ook met ons instituut, maar hier is toch echt sprake van een misverstand.

 

Een stukje sociale geschiedenis om dit misverstand toe te lichten. Ferdinand Tönnies was een Duitse vrijdenker. Hij wordt beschouwd als een van de grondleggers van de moderne sociologie. Hoewel hij de Duitse zaak zeer toegenegen was, bleef hij tot zijn dood in 1936 een opposant van het Naziregime. In 1933 kostte hem dat zijn hoogleraarschap in Kiel.

 

Wanneer we sociale verhoudingen aangaan, is het volgens Tönnies van belang dat wij deze verhoudingen als zodanig herkennen, erkennen en willen. Die verhoudingen brengen namelijk ook verplichtingen met zich mee. Nu is de mate waarin we die verhoudingen erkennen en willen bepalend voor het cruciale onderscheid wie tot onze groep behoren en wie buitenstaanders zijn.

De individuele wil is de verbindende schakel tussen individu en groep, vooral wanneer er binnen de groep een zekere eenstemmigheid is. Je zou kunnen zeggen dat ‘willen wat de groep wil’ een voorwaarde is voor het bestaan van een sociale groep. Tönnies onderscheidt in dit verband twee soorten wil.

 

De ‘rationele wil’ wordt door het denken beheerst. Rationeel handelende mensen stellen zichzelf doelen en pogen deze doelen te realiseren. Persoonlijk belang en profijt spelen hierbij een rol. Onvermijdelijk treden belangentegenstellingen op. Als gevolg hiervan moet de individuele wil gereguleerd worden. Dit geschiedt door middel van overeenkomsten, contracten of normen. In de samenleving vindt die regulering plaats door middel van wetten, richtlijnen, conventies en, niet te vergeten, op basis van een algemeen maatschappelijk vertrouwen (generalized trust, zoals Robert Putnam het noemt). Een sociale groep op basis van ‘rationele wil’ duidt Tönnies aan met het begrip ‘maatschappij’ (Gesellschaft).

 

Bij de ‘natuurlijke of essentiële wil’ gaat het niet om het doelen maar om de intenties. De natuurlijke wil vindt zijn oorsprong in het onbewuste van het individu: willen is niets anders dan doen wat sinds mensenheugenis het meest effectief was om te overleven. Later zijn daar gewoontes en traditie bij gekomen. Men wil iets en men wil dit vanzelfsprekend. ‘Zo doen we het nu eenmaal’.

Een sociale groep die hierop gebaseerd is, wordt aangeduid met het begrip ‘gemeenschap’ (Gemeinschaft). Hierbij moeten we denken aan familie, buurtschap, geloofsgemeenschap of een kleine dorpsgemeenschap (van vóór de industriële revolutie). De individuele wil drukt zich uit in persoonlijke verstandhoudingen, individueel vertrouwen (‘ons kent ons’ of particularized trust), onbetwiste macht en hiërarchie. In een grotere samenleving komt de wil nog wel eens tot uiting in saamhorigheid, eendracht, moraal en godsdienst.

 

Op het Twentse land heeft er nog lang een Gemeinschaft bestaan. Neem mijn schoonouders. Zij bewoonden een kleine huurboerderij in de buurt van Rietmolen, een kerkdorpje onder de rook van Haaksbergen. Ze hadden een gemengd bedrijf met varkens, enkele koeien, een paard, graan en bieten. Terwijl in Amsterdam de eerste studentenonlusten uitbraken, kreeg mijn schoonvader zijn eerste tractor. Tot die tijd had hij zich gered met handwerk en paardenkracht. Zo had hij in zijn eentje een stuk woeste grond ontgonnen, de bomen omgehakt, de wortels en de keien verwijderd, de grond omgespit en ingezaaid en de takkenbossen verkocht aan de bakker. Hij was een natuurmens, klein van stuk, maar beresterk. Op de boerderij was altijd werk. Schoonmoeder en de acht kinderen moesten dan ook volop meewerken.

 

Voor diverse werkzaamheden moest men een beroep doen op de ‘noabers’. De buren hielpen bij het hooien. Met man en macht werd het gedroogde gras bijeengebracht op de hooizolder. Als er onweer dreigde, schoten ook andere buren te hulp. Ook bij het ‘kalveren’ hielp men elkaar. Als ’s nachts om twee uur de vliezen gebroken waren, haalde de boer de buurman erbij. Samen ‘trokken ze het kalf van de koe’. De buurvrouw hielp bij de slacht. Na een nacht leegbloeden en ‘versterven’ werd het vlees verwerkt, gepekeld en gerookt. De buurvrouw reinigde de darmen en draaide de worsten. De ander maakte balkenbrei en bloedkoek. Alles binnen één dag; hoe minder vliegen, hoe beter. Bij een aanstaande geboorte of bij ernstige ziekte werden de buren verwittigd om hulp te halen. In 1969 kwam de eerste telefoon.

 

Elkaar bijstaan – noaberschap – was geen idylle, het was pure noodzaak met alle sociale controle van dien. Het sprookje van de Hollandse klompen en de molens is nauw verbonden met een tijd van afmattende arbeid, rondwarende TBC, enkelsteens muren en vochtige ramen, zandwegen, vluchtige seks en eens in het jaar een volksfeest. Mechanisering, medicalisering en schaalvergroting van het boerenbestaan hebben veel gewoontes en gebruiken overbodig gemaakt. Pas in de jaren zestig zijn de laatste rurale gebieden in Nederland toegetreden tot de moderne samenleving waarin gemeenschap niet langer een noodzaak was, maar een vrije keuze is geworden. Gemeinschaft is overgegaan in Gesellschaft.

 

Het moge duidelijk zijn waarom de bovengenoemde uitdrukking ‘noaberschap 2.0’ berust op een misverstaan van de sociale geschiedenis. Wanneer je zaken uit twee totaal verschillende werelden met elkaar verbindt, krijg je onzin. Sociale media en noaberschap hebben vrijwel niets met elkaar. Het een is vluchtig, het ander weerbarstig. Als je probeert die twee te verenigen dan verwar je Gemeinschaft en Gesellschaft met elkaar. Het verbinden ervan levert of een romantische Verharmlosung van de noaberschap of een massieve verheerlijking van de sociale media. Ik huiver bij dat soort uitdrukkingen. Dus liever ook geen ‘Inquisitie next generation’, ‘godenschemering reloaded’ of ‘Openbaring 2.0’.

 

PT, 16 januari 2012

 

 

>> Home <<