Oorlogsregels

 

In principe zijn er twee soorten oorlogsregels, namelijk (1) de ethische evenwaardigheid van strijdenden en daarmee samenhangend de immuniteit van niet strijdenden, en (2) de algemeen aanvaarde mensenrechten. De eerste soort regels moeten in principe gecreëerd worden, terwijl de tweede soort regels domweg gerespecteerd moeten worden. Hoewel het onderscheid tussen combattanten en non-combattanten essentieel is, dienen beiden zich te houden aan de algemeen aanvaarde mensenrechten, bijvoorbeeld het verbod op verkrachting. Dat is gewoon een kwestie van recht. In dit geval gaat het erom dat een soldaat handelt zoals een gewetensvol mens behoort te handelen. (p233)  … de aard van de rechten van burgers hangt niet af van politieke sympathieën, ze schept verplichtingen die om zo te zeggen eigen zijn aan het mens-zijn zelf en de individuele mens en niet alleen aan burgers die toevallig landgenoten zijn. (p239)

 

Lastiger is het echter gesteld met het verbod op moord. Hierbij komt vooral een definitiekwestie om de hoek kijken. Wanneer een soldaat een vijandige krijgsgevangene – die dus de immuniteit van een niet-strijdende geniet – om het leven brengt, is dat moord, en dat is een misdaad. Maar dat geldt niet voor elkaar bevechtende strijdenden. Wat ze individueel ook hopen of beogen, door te gaan vechten hebben ze hun recht op leven en vrijheid verloren, zelfs als ze, in tegenstelling tot het land dat agressie pleegt, zelf geen misdaad plegen. (p208) Dat laatste laat echter onverlet dat niemand er is om gedood te worden. (p209) Het is niet uitsluitend de ethische evenwaardigheid van de soldaten […] die vereist dat men zich wederzijds aan de oorlogsregels onderwerpt; dat volgt ook uit de rechten van burgers. (p209)

 

Het gaat er niet alleen om wat in het algemeen in de strijd geoorloofd is, maar ook wat een strijder vermag en wil. Naast al dan niet gerespecteerde rechten spelen er in de strijd dus ook individueel menselijke aspecten mee, zoals menselijke kwetsbaarheid en medemenselijkheid. In het heetst van de strijd gaat het bijna iedere soldaat erom deze slag te overleven en de volgende te ontlopen. Meestal duikt hij weg, hij is bang, hij schiet niet, hij smeekt dat hij een kleine verwonding oploopt, naar huis mag, lang kan uitrusten. (p217)

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontdekte S.L.A. Marshall dat de overgrote meerderheid van de mannen in de frontlinie geen kogel afschoot. Hieruit zou je gemakkelijk het feit kunnen opmaken van een diepgeworteld onbehaaglijk gevoel over het doden van een mens … (p212). Of dat werkelijk de reden is, is onduidelijk. Feit is wel dat een soldaat terughoudender wordt zodra hij een tegenstander als medemens herkent, dat wil zeggen een man, ‘net als jij zelf’, die iets doet ‘net als wij’. (p215)

 

Veelal is het moeilijk en soms ook onmogelijk om het bevechten van vijandige combattanten en het beschermen van non-combattanten met elkaar te verenigen. Het dubbele effect is een manier om het absolute verbod op het aanvallen van burgers te verzoenen met wat voor militairen legitiem optreden is. (p231)

De redenering luidt als volgt: het is geoorloofd een handeling te verrichten die waarschijnlijk slechte gevolgen zal hebben (namelijk de dood van non-combattanten), mits aan de volgende vier voorwaarden voldaan is.

1)      … dat het om een legitieme oorlogshandeling gaat;

2)      Het directe effect van de handeling is ethisch aanvaardbaar …;

3)      … hij [degene die handelt] stelt zich slechts een aanvaardbaar effect ten doel …;

4)      Het goede effect is goed genoeg om op te wegen tegen het slechte effect … (p231,232)

 

Walzer omschrijft punt 3 nog wat nauwkeuriger. De intenties van degene die handelt zijn goed, dat wil zeggen hij richt zich nauwgezet op het aanvaardbare effect; het slechte effect is zijn doel niet en het is evenmin een middel voor hem om zijn doel te bereiken, en hij tracht dit, zich bewust van het kwaad dat ermee gemoeid is, zo klein mogelijk te houden, waarbij hij bereid is daar een prijs voor te betalen. […]

Waar we in zulke gevallen naar kijken, is een teken dat ze zich positief inspannen om burgerlevens te sparen. […]

En als het sparen van de levens van burgers inhoudt dat soldaten hun leven riskeren, moeten ze dat risico aanvaarden. Er is echter een grens aan de risico’s die acceptabel zijn. (p235)

 

Het naleven van oorlogsregels heeft alles te maken met het nemen van aanvaardbare risico’s. De grens van het risico loopt dus bij benadering tot waar het nemen van nóg meer risico de militaire actie vrijwel zeker voorbestemd tot mislukken, of zo kostbaar maakt dat men zoiets niet nog eens kan herhalen. (p237)

 

Walzer noemt vervolgens enkele oorlogshandelingen waarbij burgers het onvermijdelijke doelwit zijn, zoals de guerrillaoorlog, terrorisme, represailles en om te beginnen de belegering, de oudste vorm van de totale oorlog. (p241)

Overgave is het doel. Het middel daartoe is niet de nederlaag van het vijandelijke leger maar de schrikwekkende aanblik van dode burgers. […] Toch wordt een belegering door het oorlogsrecht niet verboden. (p243)

Neem de belegering van Leningrad door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tot het ogenblik waarop in 1943 de belegering opgeheven werd is meer dan een miljoen burgers door honger en ziekte overleden. […] … meer burgers dan in de moderne inferno’s van Hamburg, Dresden, Tokio, Hiroshima en Nagasaki bij elkaar. (p241,249)

De bij de belegering betrokken veldmaarschalk Von Leeb werd tijdens het proces in Neurenberg vrijgesproken, mede op grond van de uitspraak van Hyde, een Amerikaanse autoriteit op het terrein van het internationale recht: ‘Men zegt dat indien de bevelhebber van een belegerde stad non-combattanten de stad uit stuurt om het aantal mensen dat van de aanwezige voedselvoorraad gebruik moet maken te verminderen, het legaal is, al is het een vergaande maatregel, om hen terug te drijven ten einde de overgave [van de stad] te bespoedigen.’ (p250)

 

Walzer haalt Hall aan wanneer hij stelt: Het systematisch uithongeren van burgers in een belegerde stad is een van die militaire handelingen, die, ‘weliswaar toegelaten door de gewoonte, niettemin een flagrante schending [zijn] van het beginsel waaraan de gewoonte onderworpen pleegt te zijn’. (p252) Uitgaande van de stelregel dat soldaten de plicht hebben burgers te helpen het strijdtoneel te verlaten (p254) zou moeten gelden: In de onheilspellende werkelijkheid van een belegering hebben mensen het recht om te vluchten. Vervolgens heeft het belegerende leger de verantwoordelijkheid hun indien mogelijk een vluchtweg te bieden. (p252)

 

Bij de belegering van een stad wordt andermaal duidelijk dat in de gewoonte van de oorlog voortdurend de rechten van strijdenden prevaleren boven die van niet-strijdenden. Doorgaans staat het aanwezige voedsel primair ten dienste van de verdedigers en worden de niet strijdende burgers van een uitgehongerde stad al gauw neergezet als ‘nutteloze monden’ (p241) … burgers lijden al lang voor de soldaten hun maag voelen. (p256)

 

Bij een guerrillaoorlog zorgt de sterke vermenging van combattanten en non-combattanten voor enkele complicerende factoren. In de eerste plaats kan het onderscheid tussen beide lastig zijn. Door afwezigheid van uniformen, of zelfs door vermomming zijn strijders en burgers moeilijk te onderscheiden. Om in aanmerking te komen voor het oorlogsrecht van militairen, moeten guerrillastrijders ‘vaste, van enige afstand zichtbare herkenningstekens’ dragen en zij moeten ‘openlijk hun wapens dragen’. (p271)

Het ethische kernpunt, waar het recht in onvoldoende mate rekening mee houdt, heeft niets te maken met herkenbare kledij of het zichtbaar dragen van wapens, maar met het dragen van burgerkleding als krijgslist en vermomming. (p271) Kortom, ook geheime agenten achter de frontlinies kunnen zich niet beroepen op het oorlogsrecht.

 

In de tweede plaats is het soms onduidelijk wie nou wie beschermt. Van soldaten wordt verwacht dat ze de burgers die achter hen staan beschermen, terwijl guerrilla’s beschermd worden door de burgers temidden van wie ze zich bevinden. (p274) Door onopvallend ‘onder te duiken’ te midden van de bevolking, schenden guerrilla’s het onuitgesproken vertrouwen waarop de oorlogsconventie berust. Want militairen moeten zich veilig kunnen voelen voor burgers, willen die burgers veilig zijn voor militairen. (p269)

 

Ten slotte onderscheidt de achtergrond van een guerrillaoorlog zich niet zelden van die van andere oorlogsvormen. Een guerrillaoorlog is een politiek, en zelfs een ideologisch conflict. […] … de strijd gaat om ‘de hoofden en de harten’ van het volk. (p276)

 

De drie genoemde factoren maken dat politici en bevelhebbers zich nadrukkelijk moeten buigen over de vraag: wat is er nodig om de guerrilla’s te isoleren van de burgerbevolking en hen af te snijden van hun bescherming en tegelijkertijd de burgers te behoeden voor de gevaren van de strijd die woedt. (p276) Reeds bij aanvang van de Vietnam-oorlog hebben de Amerikanen strijdregels opgesteld om deze netelige kwesties het hoofd te bieden. Dorpen waaruit men mocht verwachten beschoten te worden werden doelwit van de artillerie en de luchtmacht voor de landmacht er binnentrok en zelfs als er geen enkele militaire beweging waargenomen was. (p279) Al spoedig ontaardden deze ‘rules of engagement’ in een uitzichtloze en moreel beklemmende uitoefening van terreur. Al even spoedig had men de grens van de aanvaardbare proportionaliteit bereikt. Bovenstaande vraag was niet meer actueel. In werkelijkheid was de vraag: Maar als de guerrilla’s nu eens niet van het volk losgeweekt kunnen worden? […] Niet omdat het strategisch gezien niet meer gewonnen kan worden, maar omdat het inmiddels geen oorlog tegen guerrilla’s meer is maar een anti-sociale oorlog, een oorlog tegen het volk, waarbij in de concrete strijd geen onderscheid tussen de twee gemaakt kan worden. (p277)

 

Het heeft nog vele bloederige jaren vol terreur, massaslachtingen en misdaden tegen de menselijkheid geduurd voordat men deze realiteit onder ogen zag. De oorlog in Vietnam kon niet gewonnen worden en mocht niet gewonnen worden. Ze kon niet gewonnen worden omdat de enig bruikbare strategie een oorlog tegen burgers inhield, en ze mocht niet gewonnen worden omdat de omvang van de steun van de burgers, die andere strategieën uitsloot, de guerrilla’s tot de legitieme heersers van het land maakte. (p288,289)

 

Vervolgens bespreekt Walzer het uitoefenen van terreur. De stelselmatige terrorisering van een hele bevolking is zowel in de conventionele oorlog als in de guerrillaoorlog een strategie die zowel gevestigde regeringen als radicale bewegingen gebruiken. Het doel is de vernietiging van het moreel van een volk of een groepering en de onderlinge solidariteit de nek om te draaien. De toegepaste methode is het willekeurig vermoorden van onschuldige mensen. Willekeur is het handelsmerk van terroristen. (p290) In zijn moderne uitingsvormen is het terrorisme de totalitaire vorm van oorlog en politiek. Het heeft lak aan de oorlogsconventie en aan politieke codes. Het overschrijdt ethische grenzen, waarna geen enkele beperking meer mogelijk lijkt …. (p298)

 

Waar het hier om gaat is het morele verschil tussen bepaalde personen tot doelwit kiezen vanwege de dingen die zij hebben gedaan, of doen [zoals bij de revolutionaire berechting van dorpshoofden door de Vietcong], en op een hele groep mensen mikken, zonder onderscheid des persoons, om wat ze zijn. […] Een bom op een straathoek, verborgen bij een bushalte, naar binnen gegooid in een café of een bar, dat is letterlijk doelloos moorden. (p294)

Het verschil is het eerbiedigen van een zekere politieke code. Walzer stelt: de politieke code is intrinsiek verbonden met psychologische bevrijding. […] … om zichzelf te besparen onschuldigen te doden. (p301). En hierbij stuit Walzer op een van de laatste bastions voor de algehele amoraliteit, namelijk de zelfregulerende rol van zowel het individuele geweten als het zelfrespect. Wat hier gezegd wordt ten aanzien van een politieke erecode kan in het bijzonder ook gezegd worden van de oorlogsconventie: in een afschuwelijke dwangsituatie verzekeren soldaten zich zonder enige twijfel van hun vrijheid wanneer ze gehoorzamen aan de morele norm. (p302)

 

Ten slotte het onderwerp ‘represailles’. Geen enkel deel van de oorlogsconventie is zo vatbaar voor misbruik en is zo openlijk misbruikt als de doctrine van de represaille. (p303) In deze doctrine gaat men ervan uit dat represailles een laatste redmiddel zijn om te voorkomen dat de oorlog ontaardt in volslagen barbaarsheid. (p303) Het moet daarbij gaan om rechtshandhaving, om een reactieve afschrikking, om een afschrikking die een reactie vormt, namelijk op een schending van de oorlogsconventie. Is er geen sprake van een conventie, dan kan men niet van represaille spreken. (p309)

 

Critici beweren echter dat je met represailles doet wat je verkeerd acht onder het mom dat een ander het als eerste gedaan heeft. […] Daarom scheppen represailles een keten van wandaden, aan het einde waarvan elke verantwoordelijke kan wijzen op een andere verantwoordelijke en zeggen: ‘Ook gij …’. (303) En het handhaven van een conventie acht men een oneigenlijk gebruik van deze conventie, omdat deze elk optreden dat represaille doorgaans vereist nu juist categorisch verbiedt. (p309)

 

Vaak zijn represailles een kwestie van utilistische afschrikking en niet van rechtshandhaving. (p309) Represailles kunnen ook géén effect hebben, dat is zelfs gewoonlijk zo, en wat valt er dan nog te doen? (p311) Zodra represailles niet (langer) het handhavende effect hebben waarvoor ze bedoeld zijn, gaan ze dienen als een oudtestamentische vorm van gerechtigheid in de geest van ‘oog om oog, tand om tand’. Het wordt dan negatieve variant van genoegendoening, die ingegeven is uit machteloosheid en wraak.

 

Het meest negatief oordeelt Walzer over represailles in oorlogstijd, bijvoorbeeld het executeren van onschuldige burgers of krijgsgevangenen als een vorm van gerechtigheid, en als afschrikkend signaal om een vijand weer in het gareel van de conventie te krijgen. Het lijkt ongelooflijk dat een aantal van hen willekeurig afgezonderd wordt van de rest en vervolgens gedood, eenvoudig met het doel te kunnen meedelen dat ze dood zijn. En dat allemaal in naam van de gerechtigheid! Hen doden is moord, de betiteling is volkomen terecht, los van de vraag welke wandaden we door zelf moordenaars te worden hopen te voorkomen. Want deze mannen zijn niet slechts een stuk gereedschap, met wier levens we een afschrikkingsstrategie kunnen creëren. (p311)

 

Hierover oordeelt Walzer: wij moeten alle represailles tegen onschuldigen veroordelen, of het nu gaat om mensen die ‘onder gezag van een oorlogvoerende partij’ staan of niet. Dit legt drastische beperkingen op aan een praktijk die vroeger algemeen verdedigd werd …. (p313)

 

Maar noe zit het met een vergeldingsactie in vredestijd, een tegenactie die niet tot doel heeft de oorlogsregels in ere te herstellen maar een verbroken vrede te herstellen? […] Welke regels gelden er voor represailles in vredestijd? (p315,316) Het doel is iets af te dwingen, de leiding van een buurstaat te dwingen de vrede te handhaven en guerrilla’s en terroristen aan hun kant van de grens in toom te houden. (p317) Walzer noemt in de verband de Israëlische vergeldingsacties naar aanleiding van grensconflicten met Palestijnse guerrilla’s en terroristische aanslagen op Israëlisch grondgebied.

Dergelijke represailles moeten altijd een reactie zijn op een voorafgaande aanval. En overeenkomstig de regel van immuniteit van non-combattanten dienen ze geregeerd te worden door de regel van de op het verleden gerichte proportionaliteit. (p317)

 

Walzer is geneigd een dergelijke tegenactie goed te keuren, onder de toevoeging: een represaille is een ‘militaire maatregel maar nog net geen oorlog’, ze is een alternatief voor oorlog. (p318) De basis van de represaille is echter niet haar grote effectiviteit, maar het recht in de moeilijke omstandigheden van de tussenfase tussen oorlog en vrede bepaalde resultaten na te streven. (p322) Bovendien stelt Walzer: zoals straf ethische tussenkomst veronderstelt, zo veronderstelt represaille politieke verantwoordelijkheid. (p320)

 

In het geval van Israël is de politieke verantwoordelijkheid van de buurlanden een heikel punt. Wanneer een regering niet bij machte is haar autoriteit te laten gelden tegenover de bewoners van het grondgebied waarover zij verondersteld wordt gezag uit te oefenen, of haar grenzen te bewaken, en als andere landen onder dat onvermogen te lijden hebben, dan zijn plaatsvervangende gezagsuitoefening en bewaking evident toelaatbaar. (p320)

 

Samenvattend stelt Walzer: Represaille is een methode die van de oorlogsconventie verplaatst is naar de wereld in vredestijd, omdat ze een geschikte, begrensde vorm van militaire actie representeert. Het is, denk ik, beter die grenzen te verdedigen dan te trachten de hele methode uit te bannen. Soldaten die een represaille-actie uitvoeren zullen een landsgrens oversteken, maar ze zullen ook terugkeren. Ze zullen vernielingen aanrichten, maar slechts in beperkte mate. Ze zullen de soevereiniteit van een land schenden, maar die tegelijkertijd eerbiedigen. En tenslotte zullen ze de rechten van onschuldige mensen respecteren. Represailles zijn altijd beperkte reacties op bepaalde misstappen: wandaden die in strijd zijn met de regels van de oorlog, kleinschalige schendingen van de vrede. (p322)