Agressie

Walzer bespreekt de onderlinge verhouding tussen soevereine staten en de invloed daarvan op elkaars rechten en territoriale integriteit. Hij gebruikt hierbij regelmatig een vergelijking met de verhouding tussen individuele mensen. We beginnen met de vertrouwde wereld van individuen en rechten, van misdaad en straf. (p110) Bijvoorbeeld als het gaat om agressie. De vergelijking van de internationale met de nationale orde is van wezenlijk belang voor de theorie van de agressie. (p106)

Doorgaans beschouwen we agressie als een misdaad van de ene mens ten opzichte van de andere.[1] Wij noemen iemand agressief als hij ons bedreigt of daadwerkelijk geweld aandoet. De dader kan en moet hiervoor gestraft worden en daar zien nationale gerechtelijke instanties op toe.
Op internationaal niveau ligt de zaak aanzienlijk gecompliceerder. Ook hier geldt: Agressie is morele én fysieke dwang. (p99). Het subject is nu echter een land, een soevereine staat, een culturele en politieke gemeenschap. De vergelijking van internationaal recht met nationaal recht gaat hierbij slechts ten dele op. Elke schending van de territoriale integriteit en politieke soevereiniteit van een onafhankelijk land heet agressie. (p97,98) Walzer zegt hierover: Alle agressieve handelingen hebben één ding gemeen: ze rechtvaardigen gewelddadig verzet. (p98)

Op tenminste drie terreinen doet een ‘nationale analogie’ geen opgeld. Het eerste betreft de collectiviteit van het subject. Wanneer kan een gemeenschap aanspraak maken op soevereiniteit en eigen territorium? Walzer verwijst hiervoor naar de theorie van het sociaal contract. Het begrip ‘contract’ is een metafoor voor een proces van vereniging en wederkerigheid, gekenmerkt door continuïteit, en de staat maakt er aanspraak op die te beschermen tegen aantasting van buitenaf. (p101) Het gaat dus niet om een of andere juridische status maar om een gemeenschappelijke ruimte waarbinnen samengeleefd wordt en waarin cultuur ontwikkeld, gedeeld en in stand gehouden wordt. Het gaat ook niet zozeer om eigendom maar om gebruik. Het land volgt de mensen. (p103)
Het probleem zit hem in de pluriformiteit en de diversiteit van het subject. In navolging van Westlake stelt Walzer: De rechten en plichten van landen zijn niets meer dan de rechten en plichten van de mensen die er wonen. (p100) Aangezien een gemeenschap nooit zal denken of optreden ‘als één man’, zal er niet zelden een conflict bestaan tussen individu en gemeenschap. In veel gemeenschappen bestaat nu eenmaal persoonlijke vrijheid en politieke onafhankelijkheid. Desondanks achten wij bij elke agressieve inbreuk op de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de gemeenschap een oorlog gerechtvaardigd. En we verwachten eensgezindheid van burgers wanneer gemeenschappelijke waarden bedreigd worden, wanneer orde en gerechtigheid gehandhaafd moet worden.

Ten tweede bestaat er geen equivalent van de nationale gerechtelijke instanties op internationaal niveau. Walzer benadrukt het feit dat de internationale gemeenschap zoals die nu bestaat een uiterst onvolmaakte structuur kent. […] Agressie is een directe bedreiging en veel gevaarlijker dan misdaad binnenslands, omdat er geen politie is. (p107)

Ten slotte is het kenmerkend dat de ethische status van de individuele militairen aan beide zijden dezelfde is. […] Ze staan in ethisch opzicht tegenover elkaar als elkaars gelijken. (p197) De ethische gelijkwaardigheid op het slagveld is wat oorlog onderscheidt van misdaad op nationaal vlak. (p198)

Met name de eerste twee zaken – het belang van bovenpersoonlijke, gemeenschappelijke waarden en het mankement aan internationale rechtshandhaving – maken de ethische werkelijkheid van oorlog vaak zo precair. Agressie zal dikwijls de vorm aannemen van een aanval van een sterk land op een zwak land […]. Verzet lijkt onverstandig, hopeloos zelfs. Hoeveel mensenlevens zullen verloren gaan en waarom? Maar zelfs hier blijft onze ethische voorkeur overeind. We keuren niet allen verzet goed, we vinden het heldhaftig. Blijkbaar meten we de waarde van gerechtigheid niet af aan het aantal verloren levens. (p118)
Wanneer iemand op straat met een vuurwapen bedreigd wordt onder de uitroep ‘je geld of je leven’, dan zijn we geneigd om het slachtoffer te prijzen als hij eieren voor zijn geld kiest en zijn geld aan de straatrover overhandigt. En we noemen het onverantwoord als hij probeert de held uit te hangen en zijn leven riskeert. In deze ‘nationale analogie’ vormt het leven kennelijk de hoogste waarde. Daar doen we veel concessies voor. En bovendien is er altijd nog politie om het recht te doen zegevieren.

Ondanks deze bezwaren neemt Walzer een nationale analogie als primair uitgangspunt voor een theorie van agressie. Hij noemt dit ook wel het legalistische paradigma.

  1. De theorie van agressie kan in zes stellingen samengevat worden:

  2. Er is een internationale gemeenschap van onafhankelijke landen. […]

  3. Deze internationale gemeenschap heeft een wet die de rechten van haar leden vastlegt, primair de rechten van hun territoriale integriteit en hun politieke onafhankelijkheid. […]

  4. Elk gebruik van geweld of elke bedreiging met geweld door een land tegen de politieke soevereiniteit en de territoriale integriteit van een ander land houdt agressie in en is een misdadige handeling. […]

  5. Agressie rechtvaardigt twee soorten gewelddadige reactie: een zelfverdedigingsoorlog door het slachtoffer en een oorlog ter handhaving van het recht door het slachtoffer en enig ander lid van de internationale gemeenschap. […]

  6. Niets dan alleen agressie kan een oorlog rechtvaardigen. […]

  7. Wanneer het land dat agressie gepleegd heeft teruggedreven is, kan het bovendien gestraft worden. (p112)

Wanneer we in geval van internationale agressie oorlog willen vermijden, moeten we concessies doen. Vaak betekent dit dat we streven naar vrede, ook al gaat dit ten koste van rechtvaardigheid. Zeker als het gaat om agressors die continu gebruik maken van geweld, die een genocidebeleid voeren, terrorisme plegen en anderen tot slavernij brengen […] zou concessiepolitiek dus heel gewoon betekenen dat men in gebreke blijft om het kwaad in de wereld te weerstaan. (p121) En met die opsomming lijkt Walzer een soort absolute norm aan te geven van ‘het kwaad’ waartegen elke vorm van strijd gerechtvaardigd kan worden. Dat dit risicovol is, en bijvoorbeeld kruistochtachtige missie zou rechtvaardigen, erkent hij zelf ook. Ik kom daar zo op terug.

Bestaat er een recht op oorlog, een ‘ius ad bellum’? Volgens Walzer heeft ieder land het recht zich te verdedigen tegen agressie. Het verdedigen van rechten is een reden om te vechten. Ik benadruk nogmaals dat dit de enige reden is voor oorlog. Preventieve oorlogen, handelsoorlogen, expansie- en veroveringsoorlogen, religieuze kruistochten, revolutionaire oorlogen, militaire interventies, ze zijn allemaal ongeoorloofd, en volstrekt ongeoorloofd, precies zoals de nationale equivalenten ervan wettelijk verboden zijn. (p125)

Agressie begint vaak zonder dat er een schot gelost wordt of een grens overschreden. (p127) In dat geval is er sprake van bedreiging of zelfs van dreiging. Wat verstaan we onder (voldoende) dreiging? De onmiskenbare bedoeling schade toe te brengen, een mate van actieve voorbereiding die die bedoeling tot een acuut gevaar maakt, en een algemene situatie waarin afwachten of iets anders doen dan vechten het risico vergroot. (p136)

Dat laatste maakt dat Walzer, in tegenstelling tot het citaat van pagina 125, toch een lans breekt voor een preventief ingrijpen. Een land dat bedreigd wordt, komt overeen met een individu die opgejaagd wordt door een vijand die verklaard heeft dat zijn bedoeling is hem te doden of te verwonden. (p141)

Vervolgens toetst Walzer de theorie van agressie ook aan interventie. Hierbij sluit hij aan bij de gedachtegang van John Stuart Mill: handel steeds zo dat de autonomie van een gemeenschap erkend en gehandhaafd wordt. (p148) Het is met soevereine staten net als met individuen: er zijn dingen die we hen niet mogen aandoen, zelfs niet als het overduidelijk in hun eigen belang is. (p147) Dit principe van non-interventie heeft tot doel het bevorderen en in stand houden van onafhankelijke staten (en niet per se democratische. De enige reden om af te wijken van een beleid van non-interventie is wanneer er sprake is van binnenlandse genocide of slavernij, in geval van contra-interventie en bij burger- en afscheidingsoorlogen.

Maar humanitaire interventie is gerechtvaardigd als ze (met een redelijk kans op succes) een antwoord vormt op handelingen ‘die het geweten van de mensheid schokken’. […]
Elk land dat bij machte is om de slachtpartij een halt toe te roepen heeft op zijn minst het recht om dat te doen. Het legalistisch paradigma sluit zo’n poging inderdaad uit, maar dat wil slechts zeggen dat het
[paradigma] ongereviseerd niet beantwoordt aan de ethische werkelijkheid van een militaire interventie. (p171) In zo’n geval is een schending van de soevereiniteit van een land een handhaving van de waarden van het individuele leven en de vrijheid van de gemeenschap waarvan de soevereiniteit zelf louter de expressie is. (p172) Voor de legitimiteit van een humanitaire interventie bestaan volgens Walzer wel degelijk criteria. Ze weerspiegelen fundamentele, kostbare, zij het in de praktijk lastige en problematische verplichtingen tegen over de rechten van de mens. (p172) Er staan belangrijke waarden op het spel: politieke onafhankelijkheid, de gemeenschappelijke vrijheid, mensenlevens. (p174)

Maar zoals eerder vermeld, ligt bij de beoordeling hiervan het gevaar op de loer van kruistochten, een gevaar waarvoor ook, of misschien wel juist, democratische culturen vatbaar zijn. Waarden, gerechtigheid, emancipatie, vrijheid van meningsuiting, culturele verworvenheden, ze behoren tot de essentie maar ook tot de stokpaardjes van het democratisch idealisme. Het risico bestaat dat alles wat niet aan dit idealisme voldoet, afgeschilderd wordt als ‘het kwaad’ dat bestreden moet worden. Een kruistocht is een oorlog die gevoerd wordt om religieuze of ideologische doelen. Hij heeft geen verdediging of rechtshandhaving ten doel maar de totstandkoming van een nieuwe politieke orde en massale bekering. (p179)

Wat men tegen het democratisch idealisme zoals de realisten dat beschrijven kan inbrengen, is dat men zich doelen stelt die wellicht onhaalbaar zijn en waarvoor soldaten slechts tevergeefs kunnen sneuvelen. Dat is een ethisch bezwaar, en het is ook belangrijk als de soldaten in feite gevraagd is te sterven voor doelen zoals ‘de uitroeiing van het kwaad’. (p176) Daarom waarschuwt Walzer: We moeten de scheidslijn tussen rechtvaardige oorlogen en kruistochten dus zo scherp mogelijk trekken. (p179)

Behalve wanneer ze gericht zijn tegen landen die een overeenkomst vertonen met nazi-Duitsland, zijn rechtvaardige oorlogen conservatief van aard. Ze kunnen niet, zoals wel het geval is bij politieoptreden op nationaal niveau, ten doel hebben elk onwettig geweld de kop in te drukken, ze zijn alleen gericht tegen bepaalde gewelddadigheden. Vandaar de rechten en grenzen die de idee van rechtvaardigheid meebrengt […]. (p189) In veel oordelen over de rechtvaardigheid van een oorlog speelt de agressie van nazi-Duitsland in de Tweede Wereldoorlog een soort normstellende rol. Walzer haast zich erbij te vermelden dat agressie in zekere zin nog de minste van Hitler’s misdaden was. Nazi-Duitsland vormt in al zijn uitingsvormen het prototypische kwaad en dat in een zo sterke en duidelijke gedaante dat er geen andere mogelijkheid bestond dan ertegen te vechten. […]Het vormde een zo alomvattend gevaar voor de menselijke waarden, dat de dreigende nadering ervan stellig een allerhoogste noodsituatie schiep. (p363)

Maar ook in het geval van een agressie die beduidend minder gruwelijk is dan die van nazi-Duitsland geldt: Het ‘aanhouden’ van een agressor vereist meestentijds een militaire verovering, en veroveringen hebben effecten die verder gaan dan de personen die men ‘aanhoudt’. (p186) Hoever die effecten gaan wordt vaak verwoord in het nuchtere maar lastig concreet te definiëren en moeilijk te hanteren begrip ‘proportionaliteit’. Proportionaliteit is een kwestie van aanpassing van middelen aan doelen. Maar zoals de Israëlische filosoof Yehuda Melzer opgemerkt heeft, er heerst in oorlogstijd een onbedwingbare neiging om juist de doelen aan de middelen aan te passen. (p187)

Proportionaliteit betekent ook dat we te allen tijde moeten proberen absolute beoordelingen en maatstaven te vermijden. En dat geldt ook voor de doelen die we ons stellen. ‘In een oorlog is het doel een betere vrede.’ En ‘beter’ betekent, binnen de beperkingen van het streven naar rechtvaardigheid, zekerder dan voor de oorlog, minder kwetsbaar voor pogingen tot gebiedsuitbreiding, veiliger voor gewone burgers en hun eigen beschikkingsrecht. De sleutelwoorden zijn alle relatief: niet onkwetsbaar, maar minder kwetsbaar, niet veilig maar veiliger. Rechtvaardige oorlogen zijn beperkte oorlogen. (p190)
Maar het moge duidelijk zijn, de acceptatie van die beperkingen – gematigdheid in de strijd – kan het erg moeilijk maken de doelen van de oorlog te verwezenlijken, ook al zijn het gematigde doelen. (p192,193)


 

[1] Lat. adgredi – op (iemand) afstappen