Waarheid als verhaal

 

De natuur lijkt een wonderlijke maar fundamentele eigenschap te bezitten. Overal in de levende en levenloze natuur lijkt onvermijdelijk groepsvorming op te treden. Anders gezegd, onder invloed van heersende krachten treedt vroeg of laat ‘clustering’ op binnen iedere verzameling. Van de sterrenclusters in het heelal tot roedels bij de wolven, overal ontstaan systemen met een ordening. In de menselijke samenleving is het niet anders. Op vrijwel elk terrein van de samenleving heeft zich door de eeuwen heen een functionele ordening ontwikkeld, van gezinsverbanden, stammen, politieke en maatschappelijke hiërarchieën tot verenigingen, kerken en bedrijven.

De mens bestaat bij de gratie van de omringende gemeenschap, we zijn slechts in beperkte mate een individu (‘ondeelbaar’). Onze identiteit is niet alleen afhankelijk van onze individuele aard maar ook van de plaats die we in de gemeenschap innemen en de rol die we daarin vervullen. [1]  Gezien de vele onderlinge relaties, onze individuele levenservaringen en onze individuele belangen, is een eigen verhaal hierbij onontbeerlijk. Ons eigen verhaal maakt de wereld consistent, het geeft continuïteit en stabiliteit aan ons mentale leven.[2] Het vormt een basis waarop we vooraf kunnen kiezen en achteraf onze keuzen kunnen rechtvaardigen. En dat is hoog nodig, omdat het anders in ons arme hoofd gewoon een even onvoorspelbare als onvoorstelbare chaos wordt.

Voor zover we in dit verband over feitelijkheid kunnen spreken, is ons verhaal dus allesbehalve feitelijk. Niet alleen omdat de maat van ons bewustzijn te beperkt is, maar om nog veel meer redenen.

1. Doorgaans nemen we de wereld slechts in zeer beperkte mate feitelijk waar. Op zintuiglijk niveau worden slechts enkele feiten waargenomen. De rest is een invuloefening van onze hersenen, zo vertelt neurologisch onderzoek ons.
 
2. Ons geheugen is weinig betrouwbaar en sterk beïnvloedbaar. Elisabeth Loftus spreekt in dit verband ook wel van memory-poker.
 
3. De menselijke werkelijkheid is afhankelijk van het denken, en dus van taal. De menselijke taal is een beperkt instrument waarin nauwelijks sprake is van één-op-één relaties tussen objecten en feiten enerzijds en taaltekens anderzijds. Onze werkelijkheid heeft dus vooral een betekenisstructuur, sterk afhankelijk van ieders eigen vocabulaire en connotaties.
 
4. De integriteit van ons individuele leven is gebaseerd op ons verhaal.[3]  We voelen ons bedreigd wanneer onze integriteit in het geding is. Om ons staande te houden, steken we, vaak onbewust, veel energie in onze zelfpresentatie, bijvoorbeeld door de indrukken te manipuleren die we bij anderen wekken. Ons verhaal is dan ook doorspekt van wensen en idealiseringen.
 
5. Naast ideaalbeelden nemen in ons verhaal ook voorkeur en afkeer, sociale conventies, vooroordelen, belangenafwegingen, stereotypen, fantasieën, eerzucht, angst en begeerte een belangrijke plaats in. Al deze zaken kleuren de bril waarmee we de werkelijkheid waarnemen en interpreteren.
 
6. Wie ik in werkelijkheid ben, is een van de moeilijkst te beantwoorden vragen. Waar hebben we het in dat geval eigenlijk over? Hebben we het over mijn zelfbeeld? Of over het beeld dat een ander van mij heeft? De personen uit onze omgeving verschijnen in ons bewustzijn hoofdzakelijk als ‘ingebeelde personen’, als maskers (= persona). Als het om personen gaat, heeft onze werkelijkheid dus ook een beeldenstructuur. En het is maar zeer de vraag in hoeverre de ene mens hetzelfde masker ziet als de andere mens, in hoeverre onze beelden correleren.
 
7. Onderzoek wijst op een flinke discrepantie tussen wat we individueel belijden en wat we daadwerkelijk doen.
 
8. Een mens is slechts in beperkte mate bewust. Rondom dit eiland van bewustzijn heerst een zee van half- en onbewustheid. De mens is ook slechts in beperkte mate eigenmachtig. Pierre Teilhard de Chardin omschreef het in Le Milieu Divin als volgt: Als wij erop letten, zullen wij dan ook met een zekere schrik bemerken dat slechts de fijne punt van onszelf in het nadenken en de vrijheid bovenkomt. Wij kennen onszelf en leiden onszelf, maar in ongelooflijk geringe mate.

Op grond van het bovenstaande moeten we tot een ontnuchterende, maar zeer menselijke conclusie komen. Zeker op onbewust niveau is ´waarheid´ geen feit maar een fictie. Menselijke waarheid is doorgaans een verzameling subjectieve keuzen uit wat we als de feitelijke werkelijkheid ervaren, namelijk datgene wat ons van pas komt. En van pas komt datgene dat we het beste kunnen voorstellen en voorspellen.

Het is de vraag in hoeverre Socrates op de hoogte was van alle irrationele zaken die het zicht op de werkelijkheid vertroebelen. Volgens Plato was Socrates een man zonder al te veel kennis, zonder eigen waarheid.[4] Maar met zijn ‘ken uzelf’ had hij een punt, dat in de huidige tijd nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Niet in de aperte hufterigheid maar hier in dit schemergebied van eigen waarheden openbaren zich de morele dilemma’s pas in hun volle omvang.

 


 

[1] Gazzaniga e.a. hebben becijferd dat minder dan 5% van onze gedachten niet gerelateerd is aan sociale interactie. Onze relatie met anderen – met name hoe we over anderen denken en het vermoeden dat we hebben over hoe zij over ons denken – is blijkbaar van grote invloed op al ons denken, ook ons ‘objectieve’ denken.
[2] Onderzoek aan split brain patiënten wijst erop dat de 'innerlijke verhalenverteller' ergens de linker hersenhelft (van rechtshandigen) zetelt.
[3] Integriteit heeft hier niet de betekenis van onschendbaarheid maar van ongeschondenheid.
[4]Onder u mensen is hij het wijst die net als Socrates heeft leren begrijpen dat hij, als het om waarheid gaat, niets voorstelt (Plato, de Verdediging van Socrates).