In de buurt van Hoek van Holland ligt de Maeslantkering. Bij extreem hoogwater sluiten de twee reusachtige draaibare schuiven van deze kering de Nieuwe Waterweg af. Om het Zuidhollandse achterland tegen overstroming door zeewater te beschermen. Elke schuif is bijna even lang als de Eiffeltoren in Parijs, en tevens ruim vier keer zo zwaar. Het sluiten van de schuiven neemt geruime tijd in beslag en heeft forse gevolgen voor het intensieve scheepvaartverkeer. De beslissing om te sluiten wordt autonoom gegenereerd door een computersysteem. Er komt geen mens aan te pas. [1]
Eenmaal, in 2002, was het bijna zover, tijdens een zware westerstorm. Terwijl op zee schepen in nood verkeerden, werd de sluitingsprocedure op het laatste moment toch afgeblazen. In de meest actuele computerberekening bleek dat de verwachte maximum waterhoogte uiteindelijk 1 cm onder het alarmniveau zou blijven. De Nieuwe Waterweg bleef open, terwijl de verantwoordelijke kustwacht met samengeknepen billen zat toe te kijken. In geval van handbediening had een operator de schuiven al lang dicht gedaan, zeker wanneer zijn vrouw en kinderen een eindje verder stroomopwaarts hadden gewoond. De moraal is dan ook dat je dergelijke beslissingen niet moet overlaten aan mensen die er op een of andere manier persoonlijk belang bij hebben.
De automaat die de beslissing neemt om de schuiven te sluiten, is het prototype van de ‘rede zonder begeerte’ uit Aristoteles’ Politica. Idealiter zouden volgens Aristoteles de Godheid en de Rede moeten beslissen bij ingrijpende dilemma’s, want
… de begeerte is een wild beest en drift verleidt vaak mensen, ook wanneer zij nog zo goed zijn, en zij die de macht hebben laten zich veelal meeslepen door hun passies.
Welke persoon of instantie heeft het recht om ons te wekken en ons wakker te houden met een ethisch programma? In de huidige tijd kennen we nauwelijks nog morele autoriteiten. Plato kon in De Staat nog bepleiten dat een heerser liefde voor de wijsheid (filosofia) diende te hebben. Zelfs aan de wachters van de staat stelt hij extreem hoge morele eisen, zoals zelfbeheersing, matigheid en waarheidsliefde.
In de middeleeuwen bestond er een absoluut en transcendent moreel gezag: de Heilige Schrift. Ook de commentaren van de kerkvaders en het woord van kerkelijke leiders en heiligen waren boven vrijwel iedere twijfel verheven. Door de geschiedenis heen konden ook vorsten binnen de door God gegeven maatschappelijke orde een beroep doen op hun morele gezag.
Tegenwoordig speelt dit alles onder invloed van de individualisering, de democratisering en de emancipatie speelt nauwelijks nog een rol van betekenis. Wij beschouwen onszelf meer en meer als autonome en zelfverantwoordelijke individuen. We dulden weinig moreel gezag of leiderschap. Uiteindelijk weten we zelf wat het beste voor ons is. Onder invloed van het huidige mediageweld wordt leiderschap steeds nadrukkelijker gekoppeld aan populariteit. Charisma en autoriteit zijn onderhevig geraakt aan grilligheid, aan trends, kijkcijfers en verkiezingsbarometers. Pim Fortuyn representeert kennelijk meer charisma dan Willem van Oranje. Autoriteit is niet langer duurzaam. Steeds nadrukkelijker zijn de financieel-economische aspecten van beleid van doorslaggevende invloed. Bijgevolg zien we een afkalving van het leiderschap tot dat van de captain of industry en dat van de mediacratie.
Met morele autoriteit heeft dit alles weinig te
maken. Het bedrijven van ethiek wordt nauwelijks geactiveerd door
een liefde voor matigheid en rechtvaardigheid. Dergelijke begrippen zijn niet zo
in zwang. In plaats daarvan is onze
moraliteit vooral defensief. Het is juist het behoud van ons comfort
dat ons morele bewustzijn zo nu en dan prikkelt. Jongeren die de buurt
verzieken, hufters in het verkeer, politici die de boel belazeren,
voetbalvandalen, de baas die ongehinderd door enige kennis van zaken overal
dwars doorheen fietst, zij zijn het die ons privé welbevinden dreigen te
verstoren. Ons moreel besef is doorgaans een weerslag van de maatschappelijke ongenoegen-top-tien. Soms ook zijn het een paar hongerende ogen of een
natuurramp die ons gemoed bezwaren.
Al met al kunnen we ons tegenwoordig nauwelijks
meer legitimeren op basis van een particulier ethos. De democratisering van de moraal heeft vergaande consequenties
voor al diegenen die expliciete ethische initiatieven willen ontplooien.
Een ethisch project dient zich in eerste instantie en onvoorwaardelijk te richten op de initiatiefnemers zelf. Het vereist van hen een proeve van integriteit. Iedere vooronderstelling, iedere vanzelfsprekendheid en iedere onbewustheid die aan het initiatief ten grondslag ligt, kortom, iedere schaduwkant moet belicht worden. Niet om de onkreukbaarheid of de ongekreuktheid van de initiatiefnemers te garanderen. Dat zou in de huidige tijd onhaalbaar zijn en tevens elk oprecht initiatief in de kiem smoren. Echter, ter wille van de acceptatie van het programma is het noodzakelijk dat alle betrokkenen zich herkennen in de mens achter het initiatief. We moeten voelen dat de initiatiefnemers net zo menselijk zijn als wij, met dezelfde intenties en idealen, en met dezelfde beperkingen en blinde vlekken. Initiatieven behoeven geenszins zuiver te zijn maar wel bevraagbaar. De initiatiefnemers hoeven beslist niet heilig te zijn, maar schijnheiligheid is wel het slechtst denkbare resultaat van een ethisch initiatief. De ethische kritiek die hiervan het onvermijdelijke gevolg is, snijdt tot op het bot. In zijn Rechtvaardige en Onrechtvaardige Oorlogen heeft Michael Walzer heeft de pijnlijkheid hiervan als volgt beschreven ten aanzien van politieke leiders - ethische initiatiefnemers bij uitstek.
Politieke macht is iets wat mensen graag bezitten. Ze zijn begerig naar een functie, streven naar macht en leiderschap, concurreren voor posities waarin ze zowel kwaad als goed kunnen doen. Ze hopen geprezen te worden voor de goede dingen die ze doen, maar ze kunnen afkeuring over slechte dingen die ze doen niet ontlopen. Toch zijn ze altijd gebelgd over kritiek, ook al vinden wij die verdiend, en het is van belang aan te geven waarom dat zo is. Ethische kritiek gaat heel diep, ze stelt iemands betrouwbaarheid en persoonlijke oprechtheid ter discussie. Daar politieke leiders zelden hun eigen activiteiten niet serieus nemen en zich niet kunnen veroorloven die schijn te wekken, vatten ze zulke kritiek heel ernstig op en hebben er een hartgrondige hekel aan. Dat iemand een andere mening koestert, daar kunnen ze mee leven (als ze echte democraten zijn), maar niet met de beschuldiging dat ze criminelen zijn. De kans is groot dat ze alle ethische kritiek beschouwen als een misplaatste vorm van politiek meningsverschil.