De horzel

 

De noodzaak om ethiek te bedrijven is vervat in de maat van ons menselijke bewustzijn: te ruim bemeten voor onverschilligheid en te krap voor de waarheid. We moeten ons zien te behelpen met onze eigen waarheid, veel meer zit er niet in. Deze ontoereikendheid dwingt ons tot bescheidenheid en weinig pretenties. Het goede leven is gebaat bij zelfonderzoek en kritiek. Volgens Levinas moeten we ons daarbij spiegelen in de ogen van de ander. Maar we kunnen ook in de spiegel kijken die wijsgeren ons al sinds mensenheugenis voorhouden.

De eerste mens in de geschiedenis die expliciet aan ethiek deed, was volgens de overlevering Socrates. Hij is de hoofdpersoon in een aantal van Plato’s dialogen. Plato voert Socrates op als het geweten van de mens, als iemand die middels een indringende dialoog tot de kern van de zaak doordringt. De beslissende ethische ken-act staat volgens Socrates gebeiteld op de gevel van het orakel in Delphi: ken uzelf

Socrates was zo hinderlijk en volhardend in het bevragen van mensen dat hij de bijnaam ‘de horzel’ kreeg. "Athene is een traag paard en ik ben de horzel die hem voortdurend wakker moet steken", zou hij ooit gezegd hebben. Hij richtte zich niet op eigentijdse normen en waarden maar op het karakter van de individuele mens. Zijn stekende opmerkingen beoogden niet zozeer het instellen van regels of systemen als wel een bescheiden en rechtvaardig leven voor ieder individu.

Cornelis Verhoeven voert in zijn Inleiding tot de Verwondering ook een hinderlijke steekvlieg ten tonele.

Het woord verbijstering houdt verband met bijster, een adjectief dat voornamelijk nog wordt gebruikt in de uitdrukking: het spoor bijster zijn, dwalen. Het duidt op een gemis aan weg en zekerheid. Een middeleeuws woord voor dit dwalen is bissen. Dit wordt ook nog gebruikt door Brabantse boeren. Zij zeggen dat de koeien in de wei bissen, wanneer zij door horzels worden geplaagd.

Het is diezelfde verbijstering die toeslaat bij de Bijbelse ‘vreze des Heren’. Wanneer de Here tot ons spreekt, spreekt niets meer vanzelf. Dan wordt onze waarheid ontzenuwd. Er trekken barsten in ons zelfbeeld en onze eigenmachtigheid wordt opgeschort. In deze verbijstering hebben we geen verweer meer tegen datgene wat we ten diepste zijn, naakt en kwetsbaar.