>> Home <<

 

Office365 – wat nu weer?

ICT-bevingen in het onderwijs

PT, 22 maart 2013

 

 

 

 

 

 

Inhoud

Een beetje oog voor de evolutie. 2

Zeg maar gerust revolutie. 3

Rusteloze vernieuwing. 4

Aap uit de mouw.. 5

Evidence based. 6

Van marktdenken tot pedagogie. 7

Een huidplooi tot besluit. 8

 

 

Een beetje oog voor de evolutie

Wat is het voordeel van een beetje oog? Deze vraag, geliefd bij critici van de evolutietheorie, speelde door mijn hoofd tijdens een informatiebijeenkomst over Office365. Een 40-koppig publiek van merendeels ICT’ers kreeg in deze bijeenkomst een uitleg over weer een nieuwe ontwikkeling in de wereld van onderwijs en ICT. Zinvol initiatief. Goed om op de hoogte te zijn van toekomstige ontwikkelingen.

 

Met Office365 wordt het allemaal gemakkelijker, beter beheersbaar, en vooral goedkoper. Je computer aanzetten is als het opendraaien van een waterkraan. De gewenste functionaliteiten stromen als water op je bureaublad. Microsoft als nutbedrijf: anywhere, any time, any device. Gevolg: minder mensen voor de techniek en meer voor het onderwijs. Waar heb ik dit eerder gehoord?

 

Je zou zweren dat onderwijs onder invloed van ICT evolueert. Een ICT-ontwikkeling in het onderwijs is een beetje vergelijkbaar met de evolutionaire ontwikkeling van het oog. Beetje bij beetje, telkens een beetje meer oog. De natuurlijke selectie werkt met minieme veranderingen – mutaties.

Neem een rups. Een stukje DNA wordt niet goed gekopieerd. Een ongelukje van de natuur – een hapering in de stofwisseling, een beetje ultraviolette straling of een ander toeval. Zodra deze rups zich ontpopt tot nachtvlinder, blijkt hij donkerder te zijn dan zijn soortgenoten. Hij wijkt af van de heersende standaard en doorgaans komt hem dit duur te staan. Omdat hij meer opvalt, wordt hij sneller opgegeten. Maar in industriesteden in de negentiende eeuw bleek deze kopieerfout nou juist een voordeel te zijn, namelijk een betere camouflage op de beroete muren van fabrieken en huizen. De mutanten overleefden en werden op den duur standaard; de oorspronkelijke vlinders stierven uit. De evolutie werkt met blind toeval.

 

Maar hoe zit dat nou met het oog? Volgens experts ontstond het leven op aarde zo’n drieënhalf miljard jaar geleden. Een half miljard jaar geleden kwamen de eerste dieren. In een tijdsbestek van enkele miljoenen jaren verscheen het eerste oog. Een groepje lichtgevoelige cellen vlak onder de huid van enkele schaal- en weekdieren. Lijkt eenvoudig, maar een schaaldier heeft er niets aan zonder zenuw die het signaal doorgeeft, zonder zenuwknoop die het elektrische signaal verwerkt en zonder intuïtie van de betekenis van dat signaal en wat hem te doen staat: vluchten of toehappen. Kortom, het is meer dan alleen een fysiek oog. Het is de complete lichaamsfunctie ‘zien’.

Ondenkbaar dat zo’n complexe functie ontstaat uit één enkele mutatie. Hier is een veelvoud van mutaties nodig en dan nog kun je je afvragen hoe zich dat heeft afgespeeld. Met een half geëvolueerd oog kun je niet zien. Een beetje oog is geen oog; een stukje functionaliteit levert geen volledige functie. Daar komt bij dat de natuurlijke selectie geen medelijden heeft met functionaliteiten die energie kosten, maar niets opleveren. Als het aan de natuur ligt, sterven dergelijke projecten een voortijdige dood. Het leven kent geen prototypes of bètaversies.

 

Zien is evolutionair gezien geen doel op zich. De evolutie stelt zichzelf geen doelen. Iets ontstaat of het ontstaat niet. Twee graden kouder of vijf procent meer zuurstof en het feestje op aarde was helemaal niet doorgegaan.

De evolutie kent ook geen God die tegen de eerste schaaldieren zei: ‘Jongelui, jullie krijgen ogen. Het duurt wel even, een paar miljoen jaar. Het gaat namelijk in hele kleine stapjes. Ik kan nu eenmaal niet alles tegelijk. Bovendien kost het jullie energie en ongemak. Zorg dat je overleeft, want de concurrentie is moordend. Maar als alles lukt, dan heb je ook wat. Dan kun je zien!’

De schaaldieren vroegen op hun beurt: ‘Zien? Wat is dat? Wat schuift dat?’ Ze konden zich er geen enkele voorstelling van maken. En terwijl ze zich dag in dag uit door de weerbarstigheid van het leven worstelden, vond de verbouwing van hun lijf plaats, telkens in kleine stapjes. Een celletje hier, wat pigment daar, een gootje graven en een zenuwkabeltje trekken. ‘Au! Hé wat moet dat, wat peuter je daar? Zie je niet dat ik lig te slapen!’ ‘Sorry, opdracht van Hoger Hand!’

Nee, zo werkt het niet in de natuur.

 

Zeg maar gerust revolutie

Als ik de visionairen op ICT-conferenties en sommige vertegenwoordigers van ICT-firma’s mag geloven dan is de evolutie van onderwijs op basis van ICT wel degelijk doelgericht. Een steevast terugkerend ingrediënt in hun betoog is een duiding van de toekomst: we kunnen het onderwijs fundamenteel veranderen en wel ten goede. ‘Nieuwe geletterdheid en sociale praktijken die verbonden zijn met nieuwe technologie worden in het buitenschoolse leven van de net-generatie uitgevonden. Ze worden op scholen systematisch niet opgepakt.’ Wat Veen en Jacobs (2005) nog geen 10 jaar geleden verkondigden, was meer dan evolutie; dit was je reinste revolutie. Sinds de opkomst van ICT wordt in het onderwijs voortdurend de revolutie gepredikt.

 

Op dit moment is ‘samenwerken’ in het onderwijs hot. Ook voor Office365. Studenten moeten te allen tijde kunnen samenwerken, waar ze zich ook bevinden. Dus documenten delen (SharePoint online), conference chatten (Lync online), mailen (Exchange online) en op elk willekeurig device MS Office gebruiken (Office online).

 

Hmmm, dus zeg maar NatSchool, Skype en Gmail? Nee, dat begrijp ik verkeerd. Bij Office365 is dit alles geïntegreerd! En natuurlijk geïntegreerd met het Office-pakket. Helaas wordt dit laatste niet online aangeboden, omdat de bestaande licenties voor een aparte Office-­installatie goedkoper zijn. Dus dat moet je gewoon installeren op je eigen PC, laptop, tablet en/of mobiel.

Maar de techniek staat niet stil. Lync heeft een veel betere kwaliteit dan Skype. Het is alsof je live met iemand spreekt, nauwelijks van echt te onderscheiden. En dat is eigenlijk ook waar we naar toe willen. Dat je op afstand bent, maar toch dichtbij. Alsof een nauwelijks grenzen zijn, alsof je gewoon bij elkaar zit. Pas dan is er echt sprake van collaborative learning. Een nieuw soort leren!

 

Ik beheers me. Niet weer die indruk bevestigen dat ik ‘ook altijd kritiek heb’. In de dagelijkse praktijk zitten onze studenten doorgaans in de klas of het OLC. Gewoon bij elkaar. Ze kunnen dan aan elkaar snuffelen en frunniken en ondertussen werken ze ook nog samen. Nauwelijks van echt te onderscheiden. In hun vrije tijd hebben ze wel andere dingen aan hun hoofd dan met elkaar conference chatten over de leerstof.

Anywhere, any time, any device – zitten we daar binnen ons instituut op te wachten? De overheid niet. Die heeft het regelmatig over contacturen, In Instellingstijd Verzorgd Onderwijs (IIVO), 850 urennorm. Beroepsonderwijs heeft van doen met houding, gedrag, motivatie. Ach, laat ik deze gedachten maar inslikken. Voor het onderwijs is Office365 geen revolutie. Vergeleken bij de bestaande mogelijkheden en standaarden is het niet veel meer dan een mutatie.

 

Daar gaat het uiteindelijk ook helemaal niet om. Sinds informatie- en communicatietechnologieën zijn doorgedrongen tot het onderwijs zijn visioenen over ons uitgestort. Voor het eerst werd de toekomst uitgevonden en wij werden daarin ingewijd.

Zo’n vijftien jaar geleden bood ICT de mogelijkheden voor zelfstandig leren. Als gevolg daarvan ontstonden avontuurlijke ‘studiehuis’-projecten waarin van de studenten een andere manier van denken en organiseren werd gevraagd. De nadruk lag op praktische vaardigheden, leren omgaan informatie en de toepassing hiervan,  en niet te vergeten ‘leren leren’. De docent werd van oude leermeester tot coach en begeleider. De karikatuur was het van krijtstof doortrokken klaslokaal met daarin studenten als passieve vaten waarin bulkkennis werd gegoten. Maar nu kreeg de student op slag de mogelijkheid om actief en on demand zijn eigen kennis en vaardigheden te construeren. Het studiehuis werd de revolutionaire onderwijsomgeving van het ‘nieuwe leren’ – leren als een sociaal-interactief, contextueel, construerend, zelfgereguleerd en reflectief proces (Simons, 2000).

En vandaag de dag? Nu levert ICT unieke mogelijkheden om samen te werken. De revolutie sleept zich voort.

 

Natuurlijk, individueel werk en samenwerken zijn belangrijke zaken in het onderwijs. Voor een groot deel kunnen we dit op traditionele wijze en met traditionele middelen ondersteunen. En laten we reëel zijn, er is geen nieuw soort leren ontstaan als gevolg van een ICT- revolutie. De grootste winst van ICT zit hem in de onderwijslogistiek. Nee, hier is iets anders aan de hand.

 

Het studiehuis heeft alweer zijn beste tijd gehad. Maar dat betekent geenszins het einde van allerlei verlokkingen, weidse vergezichten en van technisch jargon – newspeak met bijgaande sprekerswinst. Niets legt zoveel gewicht in de schaal en straalt zoveel vertrouwen uit als hetgeen ons voorgeschoteld wordt in ‘het ons vreemde idioom van de experts’ (Anders, 1959).

Het nieuwe leren wordt voortdurend nieuw leven ingeblazen. Het is als het oog van het blinde schaaldier. Het wordt ons voorgehouden, maar we kunnen ons er geen voorstelling van maken. Het zijn vooral de woorden die het groots optuigen. Sommigen beweren zelfs dat de hersenen van de studenten functioneel veranderen door ICT-gebruik. Nu kun je met hersenen ontzettend veel, maar je kunt ze niet functioneel veranderen. De enige functionele veranderingen zijn het gevolg van prille kinderervaringen, hersenbloeding, auto-ongeluk of van neurochirurgie. En … van de evolutie door natuurlijke selectie. Maar dat is nou juist datzelfde langdurige proces van heel kleine, toevallige mutaties. Duurt millennia.

 

Nieuw leren of nieuwe hersenen mogen dan geen realistisch doel zijn van ICT in het onderwijs, ambities en drijfveren zijn er te over. De ICT-ontwikkelingen zijn nauwelijks bij te houden. De ene vernieuwing is nog maar nauwelijks geïmplementeerd, of de andere maakt het al weer ouderwets en achterhaald. Hyves werd recentelijk achterhaald door Facebook. Op zijn datum is Facebook ook al weer over zijn hoogtepunt heen. Facebook is voor ouders, kopte NRC-Next van 12 maart jl. Een reden voor tieners om hun heil elders te zoeken. Alles met elkaar delen is alweer uit. Het zijn ICT gedreven breinbevingen.

 

Rusteloze vernieuwing

Docenten en ondersteuners hebben aan hun dagelijkse werkzaamheden de handen vol. Hier en daar worden ze ondersteund door de techniek. Maar ze worden er ook door gehinderd. Technische vernieuwingen hebben de irritante neiging om dagelijkse werkzaamheden op losse schroeven te zetten. Menige innovatie of update vraagt om nieuwe kennis, andere werkwijzen, andere rollen en soms zelf andere functies, zoals beheerders en key users, de belofte van zero effort ten spijt. En dat met enige regelmaat. Soms lijkt het beter om het activistische paradigma ‘stilstand is achteruitgang’ te wijzigen in het passievere ‘stilstand biedt kans op doorwerken’.

 

Technische vernieuwing – daarmee hebben we een van die drijfveren te pakken. Technische vernieuwing is een eigenstandig fenomeen, nauwelijks te beheersen. Een belangrijk doel van technische innovatie is het verhogen van de efficiency. Op basis van rationalisatie en standaardisatie kunnen we processen automatiseren. Het economische, financiële en administratieve leven – alles is onderhevig aan een voortdurende drang tot innovatie.

Het technische innovatieproces is rusteloos. Het schept mogelijkheden om de lat telkens hoger te leggen. Op zijn beurt schept dit verwachtingen die op den duur vanzelf een verplichting worden: de lat moet voortdurend hoger. Genoemde rusteloosheid is niets anders dan het automatisme waarmee mogelijkheden vanzelf imperatieven worden. Ellul (1954): ‘Het is steeds minder geldig dat een gebruiker lange tijd de beschikking heeft over een techniek waarvan hij de resultaten kan voorspellen; de continue interventie verstoort onophoudelijk zijn gewoontes en gebruiken.’ Het gevolg is dat er van die verhoogde efficiency dikwijls niet zoveel overblijft.

 

Wonderlijk toch, dat de inspiratie tot technische vernieuwing nou juist ontstaat in een ongedwongen, creatief proces. Inspiratie duldt geen dwang of rusteloosheid. Hele horden onschuldige bollebozen, MBO-uitblinkers, studenten, promovendi – jonge honden, van Steve Jobs tot Mark Zuckerberg – proberen spelenderwijs de natuur en de bestaande gebruiken te slim af te zijn. Maar na deze kortstondige, avontuurlijke flirt met vrijblijvendheid neemt economisch gewin het roer over. Met de nieuwe techniek kunnen immers behoeften bevredigd worden en dat laat de kachel branden. En mochten de bestaande behoeften reeds bevredigd zijn, dan boren marketeers en reclameboeren de onuitputtelijke bronnen aan van hebzucht, gemak, comfort, mode en amusement. Verwachtingen en ideaalbeelden worden driftig geschapen. Het gevolg is een dwangmatige behoeftecreatie.

 

Een schaaldier dat geen behoefte heeft aan een oog, gaat zich vanzelf wel ongemakkelijk voelen als hij bemerkt dat zijn buurman er wel een wil. Dit werkt aanstekelijk, zelfs als zo’n oog helemaal niet bestaat. In een promotiefilmpje zien we een collega-instelling druk doende om Office365 in te voeren. Dat alleen al veroorzaakt een lichte verontrusting bij het publiek. In het filmpje vertelt de betreffende informatiemanager dat Office365 vele voordelen biedt. Het is weliswaar nog niet operationeel, maar ze zijn al een aardig eind op weg om het te implementeren.

Een nuchtere Groninger zou zeggen: ‘Piet, laat me over drie jaar effe weten wat je ervaringen zijn’. Zo niet hier. Alleen al andermans plannen om te realiseren ‘wat hij eigenlijk altijd al wilde hebben’ zijn aanstekelijk genoeg om enige opgewondenheid in de zaal te genereren. Activisme doet het in deze kringen nu eenmaal beter dan passivisme. De trein missen is een doodzonde. Dat nieuw leren en nieuwe hersenen helemaal niet bestaan, zijn we in onze moderniseringsdrang allang vergeten.

 

Aap uit de mouw

Heel ongemerkt verschijnt er een aap uit de mouw van de Microsoft-vertegenwoordiger. En passant toont hij een Powerpoint-dia met daarop ‘de ICT uitdaging van het onderwijs’. Die uitdaging is: ‘voldoen aan de digitale behoefte van studenten’. Zonder verdere toelichting, geheel terloops. Juist op het moment dat een automatische piloot de zaal bestuurt. Niemand kijkt op of om.

 

Een lichte huivering zet mijn geheugen aan tot herhaling. Alsof mijn vrije vlucht kortstondig is verstoord door een luchtzak. De piloot controleert vlug even zijn meetinstrumenten: ‘Voldoen aan de digitale behoefte van studenten’. Het lijkt waarachtig vanzelfsprekend, ja zelfs overtuigend. Niets aan de hand. Digitale behoefte en onderwijs – logisch toch! Zoete koek.

De huivering was er echter niet voor niets. Ik ben ontwaakt uit mijn sluimer. Wat nu, overweeg ik, als op deze dia een andere behoefte was vermeld – bijvoorbeeld de behoefte aan amusement, sport, vrienden, drank of slaap? Zonder twijfel zouden enkele aanwezigen wakker schrikken en zeggen: Ho, maar dat is niet de taak van het onderwijs!

 

Digitale behoefte van studenten – wat is dat eigenlijk? Is dat een behoefte aan de techniek op zichzelf, the joy of the toy? Nee, het bezit van elektronische hebbedingetjes bevredigt nauwelijks. Binnen enkele weken verschijnen er al weer nieuwere en modernere devices, waarmee het verlangen opnieuw wordt aangewakkerd. Verlangen is een belangrijkere drijfveer dan bezit. De bevrediging van het verlangen naar speelgoed lijkt me geen ‘uitdaging van het onderwijs’.

Eerder betreft het hier de behoefte de mogelijkheden van de techniek – vormen van contact, gemak, snelheid, groepsstatus, alles binnen handbereik, niets missen, just in time. Het lijkt zo vanzelfsprekend – digitale behoefte. Alsof het een primaire leerbehoefte betreft. Waar voedsel, water en frisse lucht onmisbaar zijn voor het lichaam, is digitale behoefte elementair voor het leren. We kunnen niet zonder. Vandaar die suggestie dat een nutsbedrijf erin moet voorzien.

 

Wat precies die behoefte behelst en hoe elementair die behoefte is – in deze kwestie moeten we ons nader verdiepen. En we moeten het antwoord ergens in ons onderwijs zoeken. Maar in het onderwijs zelf is er van een relevante digitale behoefte niet veel te merken. Onderzoek – onder meer van Bullen e.a (2008) en Margaryan (2011) – wijst uit dat studenten voor leren en onderling overleg nauwelijks effectief gebruik maken van ICT-middelen.

Dat geldt ook voor de aanstormende  generatie leerkrachten. ‘… het heeft weinig zin om rustig af te wachten tot de studenten van de netgeneratie zover zijn dat ze alle uitdagingen oppakken met betrekking tot ICT in het onderwijs’, aldus Valtonen e.a. (2012). De onderwijsinnovatie door zogenaamde digital natives die Veen en Jacobs predikten, berust kennelijk op wensdenken en nababbelen.

 

Evidence based

Als we de vermeende digitale behoefte niet in het onderwijs aantreffen, dan moeten we het zoeken in de denkbeelden over het onderwijs. Denkbeelden zijn er te over, van praktische tips tot weidse vergezichten. Niet voor niets wordt de roep om evidence based education en het toepassen van systematisch verkregen kennis luider. Maar ja, ook dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Vergeleken bij de natuurwetenschappen zijn er weinig ‘geesteswetenschappelijke’ onderzoeksresultaten die zo uitgekristalliseerd zijn dat we kunnen spreken van onwankelbare zekerheden. Vergeleken bij de zwaartekracht of een elektron gaat is de mens een mysterie. Kennis over de mens is bovenal persoons-, plaats- en tijdgebonden. Zelfs algemene onderliggende principes zijn dikwijls niet meer dan ‘onzekere wankelbaarheden’ (Van Maanen, 2002).

Wil een wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en leren beheersbaar zijn, dan beslaat het een uiterst smal segment van het volledige, complexe, subtiele en vaak grillige ontwikkelingsspectrum van de mens. Noodzakelijkerwijs resulteert dit in partiële kennis. Maar die is er dan ook in overvloed. Buiten de universiteitsmuren doet deze gefragmenteerde kennis de ronde als pseudowetenschappelijke weetjes, waarvan het hele verhaal erachter onbekend is.

 

‘Een belangrijk aandachtspunt is hoe ervaringskennis van professionals samen met wetenschappelijk onderzoek kunnen worden benut als bouwstenen voor bewijsvoering en verhoging van de effectiviteit’, aldus een adviesrapport van de Onderwijsraad (2006). Niet ten onrechte worden in dit advies onderzoeksresultaten in één adem genoemd met persoons-, plaats- en tijdgebonden ervaring. In onderwijsland zijn die twee onverbrekelijk met elkaar verbonden. Maar precies daar schuilt ook de volgende moeilijkheid.

 

Die moeilijkheid geldt niet zozeer voor descriptief onderzoek naar de bestaande onderwijspraktijk, zoals dat van de zojuist genoemde Bullen, Magaryan en Valtonen. In hun onderzoek wordt namelijk geen interventie gepleegd in de bestaande praktijk.

Anders is dat bij het onderzoek naar de werkzaamheid van nieuwe middelen en methoden. Denk bijvoorbeeld aan een onderzoek naar het effect van het gebruik van een smartboard in het basisonderwijs. De betekenis van een significant positief resultaat bij zo’n onderzoek is gerelateerd aan diverse persoons-, plaats- en tijdgebonden aspecten. Ik noem er enkele.

·         Doorgaans zijn alleen significante resultaten interessant voor publicatie. Niet significante resultaten kunnen belangrijk zijn, maar ze worden nauwelijks gepubliceerd. Mede daarom wordt het herhalen van een eerder gedaan onderzoek niet belangwekkend geacht. Recent is weer eens duidelijk geworden dat de moordende publicatiedruk binnen sociaalpsychologische onderzoekskringen leidt tot hybride producten van zuivere wetenschap en niet-wetenschappelijke belangen.

·         Onderzoek naar werkzaamheid vindt doorgaans plaats in een specifieke setting met specifieke betrokkenen. Zo nemen aan een onderzoek  naar het gebruik van een elektronische leeromgeving in de begeleiding van beroepsstages veelal docenten en teams deel die al iets met ICT hebben – early adopters die enthousiast zijn over de mogelijkheden. Positieve resultaten zijn dan mede het gevolg van dit enthousiasme. Meer in het algemeen geldt dit voor tijd en aandacht. Bewust of onbewust wordt hiervan extra geïnvesteerd in proefpersonen, waardoor hun prestaties verbeteren – het zogenoemde Hawthorne-effect (Franke & Kaul, 1978).

·         In het verlengde hiervan is het projectmatige karakter van het onderzoek bezwaarlijk. Dikwijls voltrekt een onderzoek zich binnen een bepaalde setting en een bepaald tijdsbestek. Daardoor zijn de effecten in de reguliere praktijk – op lange termijn en in brede setting – onvoldoende onderzocht. Tal van methoden en middelen die in beperkte setting succesvol zijn, voldoen niet in de reguliere praktijk.

 

Onderzoekers zijn zich zeer wel bewust van deze beperkingen van onderzoeksresultaten. Deze persoons-, plaats- en tijdgebonden beperkingen vormen het grootste bezwaar ten aanzien van interventie-onderzoeken. In de reguliere onderwijspraktijk wordt er dan ook nauwelijks gebruik van positief onderzochte middelen en methoden. Dat geldt in het bijzonder voor ICT-middelen en ICT-gedreven methoden. Van de talloze significante onderzoeksresultaten hebben slechts enkele hun sporen in de praktijk achtergelaten.

Het zal duidelijk zijn dat de meest gangbare verklaringen hiervoor – weerstand tegen vernieuwing en tijdsgebrek – tekortschieten. De meeromvattende verklaring genoemde persoons-, plaats- en tijdgebondenheid – zeg maar de kunstmatigheid – van de betreffende onderzoeken.

Zo wordt bij studenten en docenten wordt het bestaan verondersteld van specifieke vormen van ‘digitaal gedrag’ en ‘digitale attitude’ die in het alledaagse werkveld nauwelijks in de veronderstelde vorm blijken voor te komen. Slechts de juiste combinatie van persoonlijke ervaring en onderzoeksresultaat is effectief. Dit luistert bijzonder nauw. Is er geen juiste match, dan werkt het niet.

 

Van marktdenken tot pedagogie

Hierboven kwamen al even de begrippen ‘digitaal gedrag’ of ‘digitale attitude’ ter sprake. Dit suggereert dat er zoiets bestaat als een ‘digitale cultuur’ –  waarbij we cultuur moeten opvatten als een samenhangende en vrij constante set van collectieve gebruiken, gedragingen en artefacten. Zo’n cultuur onderscheidt zich van mode en trends, in die zin dat ze er de voedingsbodem van is. Een trend die niet in een cultuur past, zal niet overleven.

 

Het begrip ‘digitale behoefte’ lijkt zelfs te wijzen in de richting van een ‘digitale natuur’. Alleen levende wezens hebben immers behoeften, waarvan we sommige ‘natuurlijke behoeften’ noemen. Nu ontwikkelt natuur zich op zijn beurt vele malen trager dan cultuur. Zoals gezegd, gaat dit tergend langzaam, met mutaties. En ook hier geldt de kenmerkende verhouding dat een cultuur slechts gedijt als de natuur het toestaat. Waren wij zonder ogen geboren, dan had zich geen schilderkunst ontwikkeld.

 

Ik vermoed dat we met de verhouding tussen natuur, cultuur en mode iets beter zicht kunnen krijgen op het mogelijke bestaan en de aard van ‘digitale behoeften’. Ook in het onderwijs zijn vluchtige en persisterende factoren werkzaam die vergelijkbaar zijn met de verhouding tussen natuur, cultuur en mode.

 

Een typische cultuur is het marktdenken dat het onderwijs in zijn greep heeft gekregen. ‘Efficiënt, opbrengst- en prestatiegericht’ worden de standaardpredicaten waarop we het onderwijs beoordelen. Meer resultaten, betere scores – op bestelling, van hoger hand. Als we niet oppassen, ontstaat hier een tweede moordende strijd. De beste papieren om deze strijd te overleven hebben organisatie, logistiek en kwaliteitszorg. Zij zijn de slimste en meest ambitieuze jongetjes van de klas. Zij zijn trend gevoelig en passen zich gemakkelijk aan. Zij weten wel raad met rationalisatie en optimalisatie. Ze zijn in staat om te denken in afzonderlijke aspecten en onderdelen.

Didactiek is wispelturig en beïnvloedbaar. Daardoor kan hij nog wel meekomen. Maar hij heeft te maken met een thuisfront dat nogal conservatief is. ‘We hebben het altijd zo gedaan, waarom moet het nu ineens anders?’ hoor je hen vaak zeggen.

 

Pedagogiek zit een beetje achterin de klas te dagdromen, met een ezelsmuts op. Hij is traag van geboorte. Hij kan zich moeilijk aanpassen, laat staan op bestelling werken. Bij hem moet je niet aankomen met aparte onderdelen en eigenstandige factoren. De mens staat immers centraal in zijn gehele ontwikkeling, met al zijn mogelijkheden en onmogelijkheden. In de menselijke ontwikkeling gaat het niet zozeer om prestaties en scores, maar om kunst – de kunst om te schipperen tussen mogelijkheden en onmogelijkheden, de kunst om te leren en te leven. Om het nog eens lekker ouderwets uit te drukken: het gaat om het ‘heil’ – om de mens als natuurlijk ‘geheel’. Leerbehoeften zijn behoeften die in een bepaalde ontwikkelingsfase bijdragen aan het heil van studenten – aan de ‘heelheid’ van hun eigen natuurlijke en culturele ontwikkeling.

 

Voor de beantwoording van de vraag naar de ‘digitale behoeften’ van studenten moeten we terugkeren naar deze basis en met elkaar te praten over ontwikkelingsfasen en leerbehoeften. Trends en mode kunnen hierin een nuttige rol spelen, maar niet die opgeblazen rol van instant bevrediging – van leuk, aantrekkelijk, snel en gemakkelijk – waarmee we strijden om de aandacht van de jongeren. Opleuken, aandacht forceren of lifestyle-bevrediging zijn geen elementaire leerbehoeften.

 

Een onderzoek binnen het onderwijs heeft idealiter als vertrekpunt het minst grillige, namelijk de aard (of natuur) van de mens en het menselijke leren. Vanuit die optiek beschouwen we vervolgens de cultuur van de didactiek om ten slotte te eindigen bij de mode van de middelen en methoden. Een middel of methode kan alleen gedijen binnen een passende didactiek en een didactiek is op zijn beurt slechts zinvol als hij geënt is op de natuur van de student. Onder druk van het marktdenken dreigen we deze volgorde om te draaien. We talen onze oren hangen naar heersende mode en trompetterende trends.  Kortom, we beginnen met de meest efficiënte methoden en middelen. Daar bedenken we een didactiek bij en ook studenten met uitzonderlijke eigenschappen, zoals multitasken en lateraal denken, of zoiets. De digital native is vooral een trendproduct. Ik denk dat dit ook geldt voor onze digitale behoeften.

 

Wat mij betreft is de aap uit de mouw. De Microsoft-vertegenwoordiger heeft de ‘digitale behoeften’ ter sprake gebracht. Of dit in het belang is van studenten moeten we bezien. Het is echter onmiskenbaar dat het van levensbelang is voor bedrijven als Microsoft. En daar gaat het in deze kwestie om. Deze vermeende behoefte is de voedingsbron en de bestaansgrond van ICT-bedrijven. Hun marktaandeel blijft overeind als de ‘digitale behoefte’ voortdurend gestimuleerd wordt met nieuwe devices, toepassingen en vergezichten. Behoeftecreatie – ik zei het al – is een van de sleutelwoorden van onze economie.

 

Dit is de realiteit van alledag. Het past me overigens niet om hier laatdunkend over te doen. Het is deze realiteit die mij een gerieflijk leven schenkt, waarin ik voorzien ben van mijn natje en droogje. In vrijwel al mijn levensbehoeften word ik voorzien dankzij de wisselwerking tussen technologische innovatie en economisch gewin. Dankzij dat kan ik een leven leiden dat soms wel een beetje weerbarstig is, maar dat me vrijstelt van die moordende strijd om het bestaan van blinde schaaldieren. Een leven dat me bovendien allerlei aangename en avontuurlijke mogelijkheden biedt. Ook de mogelijkheid om dit betoog te schrijven. Een leven dat waardevol is, ook al valt de smeerolie van verkooppraatjes waarmee we die motor in gang moeten houden me soms zwaar op de maag. Een leven dat bij vlagen spectaculair is, ook al besef ik dat gecreëerde behoeften per definitie niet elementair zijn of van levensbelang.

 

Een huidplooi tot besluit

Er is nog een derde drijfveer achter de ontwikkelingen op het gebied van onderwijs en ICT. Deze drijfveer is de minst grillige en meest verborgene. Hier worden geen verkooppraatjes getrompetterd. Hier zijn individuele docenten dag in dag uit bezig om goed onderwijs te verzorgen. Een deel van hen is voortdurend op zoek naar mogelijkheden tot aanpassing en verbetering. Maar zij kennen hun studenten en zijn gefascineerd door hun ontwikkeling – pedagogiek in de praktijk . Zij kennen uit ervaring de mogelijkheden en onmogelijkheden van hun pappenheimers.

Te midden van de moordende evolutie van behoeftecreatie, technologische vernieuwing en marktdenken in het onderwijs is dit een smalle vrijhaven van onderwijsverbetering waar we ons heil moeten zoeken. Hier worden de relevante vragen gesteld. Hoe steken mijn studenten in mekaar (pedagogiek)? Hoe kunnen ze zich het beste verbinden met de wereld en de leerstof (didactiek)? Hoe moet ik mijn onderwijs inrichten en vormgeven opdat ik tot een vruchtbaar leerarrangement kom (organisatie)? En: hoe kan ik ICT hierbij zinvol inzetten? Hoe vind ik die match tussen middel, methode en mijzelf? Hoe kan ik uit die tsunami van innovaties dat ene adopteren dat werkt en mij tevens enthousiast maakt? De pogingen die hier worden ondernomen, hebben een beperkt en wisselend succes.

 

Ik keer terug naar het oog en rond af. Daartoe stel ik me voor dat ik een blind schaaldier ben en dat op mijn hoofd zomaar een huidplooi verschijnt – de eerste fase van een ooglid? Of een dikke zwarte haar – de eerste aanzet tot een wimper? Wat te doen? Moet ik veronderstellen dat dit een bedoeling is van hoger hand? Ga ik nu van alles organiseren rond die huidplooi of die haar? Ga ik vanaf nu vol inzetten op ‘zien’ omdat mij dit als ideaal is voorspeld, ook al weet ik nog helemaal niet hoe een oog eruitziet, hoe het werkt en wat zien voor mij kan betekenen?

Nee toch? Ik doe er beter aan om praktisch te overwegen hoe ik zo’n huidplooi of zo’n haar in mijn voordeel kan gebruiken. Mocht ik niet zo gauw een voordeel zien, dan wacht ik de ontwikkelingen met belangstelling af.

 

Eén ding moet ik zeker in de gaten houden. Als iedereen om mij heen zijn huidplooi of haar gaat gebruiken en op die manier een onverwacht samenwerkingsvoordeel gaat boeken, zal ik wel mee moeten doen. De evolutie werkt nu eenmaal dusdanig dat voordeel – hoe miniem ook –  beloond wordt en nadeel met uitsterven wordt bestraft.

 

Office365 is te vergelijken met zo’n huidplooi. Een nieuw soort leren zal het niet opleveren. Laten we eerst maar eens in alle rust uitzoeken welke facetten vanuit onderwijskundig oogpunt zinvol en heilzaam zijn. Daarnaast moeten ondersteuners – ICT’ers, IM’ers en financiële deskundigen – de beloofde besparingen verifiëren (met als mogelijk evolutionair risico dat deze ondersteuners zelf hun baan verliezen).

Deze ontwikkelingen zijn vers en nauwelijks uitgekristalliseerd. Het is dus maar de vraag of we hieromtrent nu al voldoende helderheid kunnen krijgen. Er is tijd genoeg om een tijdige overstap te overwegen. Genoemde bijeenkomst vormde wat dat betreft een uitstekend startpunt.

 

Nogmaals, het is een belangrijke wetmatigheid dat de kachel moet blijven branden, ook bij bedrijven als Microsoft. Als men de huidplooi niet aan ons kan slijten, dan wel aan een ander – aan collega instituten, aan partners, aan de overheid. Op den duur kan hierdoor zomaar een nieuw gezamenlijk standaardgebruik ontstaan als onverwacht bijproduct. Bijvoorbeeld op het gebied van administreren of gegevensuitwisseling. Als dan blijkt dat bekostiging of diplomering hiervan gaat afhangen, dan komt het moment dat we ons niet langer kunnen onttrekken. In ICT-termen: de ondersteuning van oudere versies wordt uitgefaseerd; uitsterven is het droeve lot. In dat geval moeten we ons aanpassen aan ‘de stand der techniek’.

 

Technologische vernieuwing verloopt eigenstandig, grillig, snel en blind. Zodra het profijtelijk is geworden, schikt het zich naar wetmatigheden van de markt. Soms kunnen we er in het onderwijs ons voordeel mee doen, met name in de onderwijslogistiek. Maar tegelijkertijd speelt innovatie de rol van irritante en kostbare ordeverstoorder. Ik kan me moeilijk voorstellen dat we daar zo’n (digitale) behoefte aan hebben. Het is eerder een gril van de evolutie waaraan we ons voortdurend moeten zien aan te passen. Anders gezegd, de ICT uitdaging van het onderwijs is vooral ook ‘voldoen aan de digitale behoefte van Microsoft’.

 

>> Home <<