‘De grote maskerade van het
kwaad heeft alle ethische begrippen op losse schroeven gezet. Dat de duivel
de gestalte aanneemt van het licht, van het goede, van historische noodzaak
of sociale rechtvaardigheid, brengt iemand uit onze traditionele zedelijke
begripswereld volkomen in de war. Voor een christen die met zijn bijbel
leeft is het de bevestiging van de onpeilbare slechtheid van het kwaad. Het
is duidelijk dat de verstandigen, die met de beste bedoelingen en zonder oog
voor de werkelijkheid menen het ontwrichte bouwsel met wat redelijkheid weer
in zijn voegen te kunnen krijgen, zonder meer falen. In hun kortzichtigheid
willen zij aan allen recht doen en worden ze bij de botsing van de
tegengestelde machten verpletterd zonder iets bereikt te hebben.
Teleurgesteld door het absurde van de wereld zien zij zich gedoemd tot
onvruchtbaarheid. Zij berusten en trekken zich terug of worden een
gemakkelijke prooi voor de sterkere. Ontstellender is het mislukken van
ieder ethisch fanatisme. De fanaticus is ervan overtuigd dat hij de macht
van het kwaad het hoofd kan bieden met zuivere beginselen. Maar als een
stier treft hij de rode lap en niet de torero. Hij wordt moe en bezwijkt.
Hij raakt verward in bijkomstigheden en zijn slimmere tegenstander laat hem
in de val lopen. Eenzaam vecht de man van het geweten tegen de overmacht van
de omstandigheden, die een beslissing van hem eisen. Maar hij moet zo vaak
kiezen in conflictsituaties – met als enige gids en garantie zijn eigen
geweten – dat hij eraan bezwijkt.’
Dietrich Bonhoeffer (1942/43),
Uit: Verzet en Overgave – Brieven en Aantekeningen uit de Gevangenis
|