>> Home <<

 

Naar een nieuwe politieke correctheid

Volgens zijn bewonderaars hebben we het vooral aan Pim Fortuyn te danken dat ‘correctheid’ in de nationale politiek is afgeschaft. Sinds Fortuyn kunnen we weer zonder omhaal van woorden zaken kunnen benoemen die voorheen onbespreekbaar waren. Of het nu werkelijk aan hem te danken is of niet, het afschaffen van ‘de politieke correctheid’ is in de loop der jaren in brede politieke kring met instemming begroet.

Het doorbreken van politieke taboes is doorgaans een gevolg van eigentijdse maatschappijkritiek. Nu is geen enkele ontwikkeling louter positief of negatief, en dat geldt ook hiervoor. De geschiedenis leert dat maatschappijkritiek, als ze eenmaal mainstream is geworden, aanleiding geeft tot een nieuwe politieke correctheid. Op de korte termijn zijn er echter ook andere risico’s.

 

Zo leidt het doorbreken van politieke taboes niet per definitie tot meer ruimte voor de waarheid. Wie dat verwacht, komt bedrogen uit. De verkregen vrijheid om ‘politiek incorrect’ te zijn vergt onderscheidingsvermogen, nuance en terughoudendheid. Juist dan kan een blad voor de mond zeer gepast zijn. De huidige praktijk leert echter ongenuanceerde oordelen vooral bestreden worden met even ongenuanceerde tegenargumenten. Ondertussen wordt een andere, bestaande vorm van politieke correctheid aangewakkerd: de bewieroking van het kiezersvolk.

Politieke waarheid

Politieke correctheid kunnen we omschrijven als een doelbewust en consequent streven om bepaalde maatschappelijke zaken niet – of juist wel, of selectief – ter sprake te brengen. Hierbij is het onderscheid tussen maatschappelijke feiten en de beoordeling van die feiten essentieel.

‘Kale’ feiten, zoals wetenschappelijke onderzoeksgegevens, vormen belangrijke onderleggers voor het politieke debat. Politieke correctheid in de vorm van het ontkennen of verdoezelen van feiten is schadelijk voor het debat.

 

Het waarheidsgehalte van de kale feiten is geen onderwerp van een politiek maar van een wetenschappelijk debat. Goede onderzoeksgegevens spreken voor zich. Politieke ophef over feiten ontstaat doorgaans doordat ‘kale’ feiten niet voor handen (wat nogal eens voorkomt). Soms ook zijn politici onvoldoende op de hoogte zijn van beschikbare feiten. Zo was Wilders’ bewering dat de islam verantwoordelijk is voor het criminele gedrag van Marokkanen gebaseerd op een journalistieke dwaling van het blad Binnenlands Bestuur. De journalist had het betreffende onderzoeksrapport niet goed geïnterpreteerd. ‘In mijn hoofd komt het niet op om te zeggen dat welke religie dan ook de oorzaak is van criminaliteit’, aldus de onderzoeker in kwestie, forensisch psycholoog Corine de Ruiter. Zij heeft dan ook een klacht ingediend bij de hoofdredacteur van Binnenlands Bestuur.

 

Het politieke debat behoort dus niet over feiten te gaan, maar over de beoordeling van die feiten. In die beoordeling is niet waarheid het criterium, maar bijvoorbeeld aanvaardbaarheid of wenselijkheid. Dat ongeveer een op de drie Marokkaanse jongens tussen twaalf en twintig jaar van een misdrijf wordt verdacht, mag dan een feit zijn, de vraag waar het in de politiek om gaat is of dit feit acceptabel is. Als iemand vindt dat dit niet acceptabel is, spreekt hij niet de waarheid – hij geeft alleen zijn mening.

 

Toen advocaat Moszkowicz in een verdedigingsrede zijn cliënt Geert Wilders ‘spiegelde aan’ Galileo Galilei, negeerde hij bovengenoemd onderscheid. Aan het begin van de zeventiende eeuw, zo betoogde Moszkowicz, werd Galilei door de Kerk het zwijgen opgelegd omdat hij een onwelgevallige waarheid verkondigde. Later bleek dat hij dé waarheid had verkondigd. Het proces tegen Galilei had nooit gevoerd mogen worden, aldus Moszkowicz. ‘Hoe meer iemand de waarheid spreekt, des te meer iemand de ruimte moet krijgen om te spreken’.  Hiermee werd ten onrechte gesuggereerd dat waarheid een toepasbaar criterium is voor het beoordelen van politieke uitspraken.

 

‘Als het zin heeft om van politieke waarheden te spreken – het stellen van maatschappelijke doeleinden waarover, als ze eenmaal zijn ontdekt, alle mensen het eens moeten zijn, omdat ze mensen zijn […], wat valt er dan te zeggen voor vrijheid van meningsuiting of van handelen […]? Waarom zou dan nog een handelswijze moeten worden getolereerd die niet door ter zake deskundige experts wordt onderschreven?’, aldus Isaiah Berlin.

Twee vrijheden

Onze onvolprezen burgerlijke vrijheid kent twee aspecten, namelijk de vrijheid van inmenging en de vrijheid tot zelfbepaling. De bovengenoemde Berlin sprak in dit verband van ‘negatieve’ en ‘positieve’ vrijheid.

Voor de vrijheid van inmenging hebben we restricties en wetten nodig om onze privésfeer te beschermen. Wanneer ik uitsluitend negatieve vrijheid nastreef, is het voldoende dat ik mij terugtrek in mijn privésfeer. Hier kan ik doen en laten wat ik wil. De ander heeft daar in principe niets mee te maken.

Vrijheid tot zelfbepaling is iets anders. Deze heeft niet betrekking op de wijze waarop ik mijn privésfeer afscherm, maar hoe ik mijn vrijheid vormgeef. Vanuit mijn vrijheid heb ik de mogelijkheid om mij op anderen te richten, mijn maatschappelijke rol te spelen en mijn plichten te vervullen. Die inrichting raakt dus niet alleen mezelf, maar ook mijn omgeving. Positieve vrijheid is voor een verantwoordelijke burger min of meer een plicht, een democratische plicht.

 

Negatieve vrijheid heeft te maken met overtreden, straffen en het stellen van normen; positieve vrijheid heeft vooral te maken met waarden en dientengevolge met bewustwording.

Voor negatieve vrijheid heb je ferme uitspraken en klare taal nodig. Het afschaffen van de politieke correctheid heeft vooral betrekking op deze sfeer. Voor positieve vrijheid ligt het allemaal wat anders. Aangezien we hier het terrein betreden van samenleven en gedeelde waarden, moeten we ons behoedzaam, terughoudend en respectvol uitlaten.

De spanning tussen beide is voelbaar bij sommige politici. Met veel aplomb wordt een opponent ‘knettergek’ (negatief) genoemd, terwijl in een adem fatsoen (positief) gepredikt wordt.

Het argument dat het debat op het scherpst van de snede moet worden gevoerd en dat men daarom moet kunnen zeggen wat men wil, geldt in dit geval niet. Kwetsen en beledigen maakt een discussie inhoudelijk niet helderder. Integendeel, het leidt af van de inhoud.

De bewieroking van het electoraat

Een politiek debat zonder enige vorm van beteugeling vergt hoogstaande politici. Over die politici is de laatste jaren veel te doen. Waar zijn die vroegere staatslieden van formaat die nog ergens voor stonden? Welke hedendaagse politicus kan nog over hun eigen schaduw heenspringen?

Wat we bij dit alles maar liever niet aanroeren is de kwaliteit van de kiezer. De arme ziel. Hij kan zichzelf nauwelijks nog herkennen in het politieke bedrijf. In de Haagse kaasstolp speelt zich immers een onbegrijpelijke, abstracte ver-van-mijn-bed-show af.

 

Politici hebben zich de afgelopen jaren massaal het droevige lot van de kiezer aangetrokken. In een reflex heeft men steevast deemoedig de hand in eigen boezen gestoken. Mea culpa! We hebben weer eens niet goed naar de kiezer geluisterd. We hebben de zaak niet goed voor het voetlicht gebracht.

 

Er is nauwelijks een politicus te vinden die openlijk durft te roepen wij kiezers weinig geïnteresseerd zijn en niet deskundig, dat we gemakzuchtig zijn en dat we vooral bezig zijn met de korte termijn en ons eigen hachje. Een deel van het electoraat gedraagt zich als verwende en verveelde consumenten en verdient een schop onder de kont in plaats van een knieval van de politiek. Geen politicus die hier zelfs maar in bedekte termen op durft te zinspelen.

Vreemd toch, want het vertrouwen van politici in de electorale wijsheid kan nooit groot zijn. Hoe kun je ooit vertrouwen hebben in iemand tegen wie je niet kritisch durft te zijn en bij wie je alleen maar in het gevlei wil komen? Door geen enkele eis te stellen aan de kiezer offert de politicus het aanzien van de politiek en zijn eigen verantwoordelijkheid op ten gunste van die ene extra stem.

Het gros van de hedendaagse politici verzwijgt consequent en doelgericht zijn werkelijke oordeel over de kiezer. Ziehier een reeds lang sluimerende politieke correctheid die de laatste tijd flink aan kracht gewonnen heeft .

 

Een van de kenmerken van een hoogstaande politicus is dat hij zijn eigen beperkingen en grenzen kent. Zo iemand beseft dat hij niet in staat is in zijn eentje het maatschappelijk speelveld te bevatten zonder hulp van specialisten en adviseurs in het partijbureau. In dat opzicht zijn bescheidenheid en nuance op hun plaats. Tot op heden heeft het afschaffen van de politieke correctheid deze deugden niet bevorderd. Integendeel, de stelligheid regeert.

 

Politiek is een ingewikkelde zaak en wij kiezers zijn in deze geen goede verstaanders. Aan een half woord hebben we niet genoeg – daar gaan we gemakkelijk mee aan de haal: de eurocrisis is veroorzaakt door luie Grieken,  de islam is verantwoordelijk voor crimineel gedrag, het is in de afgelopen jaren steeds onveiliger geworden in Nederland. Om dergelijke publieke prietpraat te voorkomen dienen politici zich bescheiden en terughoudend – ofwel correct – te uiten.

 

Voor Martin Bosma en de PVV lijken zulke beperkingen totaal geen rol te spelen. Aan de kennis die ze ‘met anderhalve man onder de hanenbalken’ bij mekaar scharrelen, hebben ze voldoende. ‘Niet de politieke elite, maar het volk moet zich vaker kunnen uitspreken; samen weten burgers het beter dan de linkse kliek’, aldus Bosma in zijn manifest De Schijn-Élite van de Valse Munters. De articulatie van wat het volk denkt, vindt plaats bij de stembusgang. Zuivere democratie, dat is niets anders dan een combinatie van de kracht van de stembus en de wijsheid van de kiezer. ‘We hebben maar één baas, de Nederlandse kiezer.’

 

De geschiedenis kent meer gevallen van dergelijke anti-intellectuele verheerlijking van het kiezersvolk . ‘Laat men toch vooral oppassen, dat men de grote massa niet voor dommer houdt dan zij is. In politieke aangelegenheden beslist niet zelden het gevoel juister dan het verstand. […] De minste voermanknecht heeft het vaderland nog groter diensten bewezen dan het allerbeste parlementslid!’ Aldus Adolf Hitler.

 

De door Bosma bewonderde Jacques de Kadt zou van dit alles gegruwd hebben. De bewieroking van het electoraat was hem vreemd. Hij moest niets hebben van ‘het opportunisme der kleine zielen, noch van het pragmatisme der kortzichtigen, die de methoden van de demagogie toepassen om tot de successen van het geknoei te geraken.’

 

 

 

>> Home <<