Terug naar >>

Onderwijs en ICT <<

Home <<

 

 

 

De macht van woorden, middelen en mensen

Het was een curieus overleg. Het was een bont gezelschap: vertegenwoordigers van verschillende diensten, directeuren en een bestuurslid. Onderwijsgevenden waren de grote afwezigen. Eenvoudigweg werd geponeerd: ‘We hebben slagkracht nodig en duidelijkheid. We moeten het onderwijs naar een hoger plan tillen.’

 

Merkwaardig toch. Op zichzelf – zelfstandig geponeerd – zijn 'slagkracht en duidelijkheid' inhoudsloze begrippen. Maar juist in die steriele hoedanigheid [van beleid] hebben ze een overtuigende en voortvarende klank. Ze bekoren ons als voorjaarsbloesems. Wanneer we maar voldoende door dergelijke zegswijzen worden begoocheld, worden we vanzelf ontevreden met de bestaande werkelijkheid. Dan hoor je mensen serieus verzuchten ‘dat het allemaal zoveel beter kan’. Maar in werkelijkheid is het vooral de discrepantie tussen taal en werkelijkheid die maakt dat we ontevreden zijn. Vrij naar Ludwig Wittgenstein: 'We zijn op glad ijs geraakt, waar geen wrijving meer is, waar de voorwaarden dus in zekere zin ideaal zijn, maar we juist daarom niet kunnen lopen. Willen we lopen, dan hebben we wrijving nodig. Terug naar ruw terrein!'

Dat ruwe terrein is de wereld waarin we dagelijks leven, de wereld van het dagelijkse doormodderen. Dat is de wereld waarin de fraaie, geurige bloesems slechts een korte levensduur hebben. Die fraaie bloei bereiken ze met hulp van bladeren, takken en stam. En ook de wereld van de wortels in de grond leveren hun onmisbare bijdrage – voeding en energie komen uit de grond. Zonder die afzichtelijke wortels omgeven door modder, wormen, smerige schimmels en stinkende bacteriën zou er geen bloesem zijn.

 

De misleiding zit hem in het feit dat begrippen als slagkracht en duidelijkheid in de alledaagse werkelijkheid bijvoeglijk van aard zijn. Slagkracht in een onderwijsorganisatie heeft louter betrekking op mensen; zonder hen wordt het al gauw een slag in de lucht. Duidelijkheid betreft bijvoorbeeld nota’s, besluiten, woorden en afspraken. Maar ook de wijze waarop deze woorden bij de betrokkenen helder voor ogen staan - dat wil zeggen: de praktische betekenis ervan, de mogelijkheden en beperkingen ervan in de onderwijspraktijk. En dan blijken deze woorden ineens veel minder voortvarend te zijn; dan belanden we in de alledaagse, weerbarstige werkelijkheid waarin mensen acteren met hun eigen belangen, voorkeuren, mogelijkheden, beperkingen.

Duidelijkheid geldt op vooral papier en in de logica. Maar als het om mensen gaat dan is duidelijkheid een discutabel begrip. In de mensenwereld kan absolute duidelijkheid alleen maar bereikt worden door de essentiële, maar ongrijpbare menselijke aard tussen haakjes te plaatsen. Dit betreft een pluraliteit aan mensen en hun onderlinge betrekkingen, elk met hun eigen oogmerken, hartstochten, zorgen en verlangens, en met onbewuste diepten waarin elke mens voor zichzelf een vreemde is. Neem daarbij de feitelijke loop van de gebeurtenissen, waarin het onverwachte goorgaans een grotere impact heeft dan het verwachte. Het institutionele streven naar duidelijkheid resulteert niet zelden in het onderschatten of zelfs negeren van deze praktische, existentiële werkelijkheid. Duidelijkheid is volgens Cornelis Verhoeven ‘een menselijke beslissing, in het tot stand komen waarvan de werkelijkheid niet gekend wordt. Zij is een wil tot duiden die niet in overleg treedt met de vraag of realiteit wel zo ondubbelzinnig te duiden is.’

 

Losgezongen van de aardse werkelijkheid ademt de zinsnede ‘onderwijs naar een hoger plan tillen’ een sfeer uit van lef en eigenmachtigheid. Maar de enigen die het onderwijs naar een hoger plan kunnen tillen (als zoiets überhaupt al mogelijk is en mits zijzelf van de noodzaak overtuigd zijn), zijn de mensen die met het zweet in de handen en met hun voeten in de modder staan – de onderwijsgevenden. ‘De lat omhoog’ en ‘elke dag jezelf verbeteren’ – in woorden is het allemaal nog wel te doen, maar in de dagelijkse werkelijkheid van onderwijsgevenden en ondersteuners verworden dit soort goedbedoelde affirmaties ongemerkt tot een neerbuigend oordeel over de actuele werkelijkheid. Het is oppassen geblazen met dergelijke retoriek.

 

Een andere opvallende kwestie was het verblindende aureool rond ICT. Bij velen heeft het containerbegrip ICT de magische klank van universele probleemoplosser. Gelet op de pretenties is ICT de bron van kleine wonderen op bestelling. Bij de presentatie van een digitaal studievolgsysteem, een BPV-tool of het toepassen van Big Data lijkt het voor even alsof de wereld immuun is voor modder en transpiratiegeur. Zelfs docenten – ervaringsdeskundigen bij uitstek als het gaat om menselijke mogelijkheden en tekortkomingen – blijken op sommige momenten te zwichten voor utopisch denken: ‘Als ik een digibord wil gebruiken en hij doet het niet, dan wil ik meteen een oplossing. En wanneer wij als team een goed idee hebben met ICT, dan wil ik niet tegen allerlei muren oplopen en een half jaar moeten wachten om vervolgens te horen dat het niet gerealiseerd wordt.’ Soms vraag ik me af of hier in het dagelijkse marketinggeweld überhaupt nog wel een zinnige reactie op te geven is. Ik zal nog één poging wagen: ‘Zeker, ICT kan ons helpen, maar dan alleen in bijvoeglijke zin. Zelfs voor ICT geldt dat het mensen betreft. En dan heb ik het naast fraaie mogelijkheden ook over halfwetendheid, irreële verwachtingen, torenhoge ambities, voorbarige en bijziende besluiten en grote sommen geld – kortom, tal van alledaagse modderpoelen. Dankzij mensen is ICT beslist niet het panacee waarvoor ze zo gemakkelijk wordt uitgegeven. En wellicht is dat maar goed ook: ICT als zelfstandige, steriele aangelegenheid – een toekomstige wereld van algoritmische zindelijkheid – zal vermoedelijk nog veel rampzaliger uitpakken. Laten we genoegen nemen met al dat gedoe rond ICT. Het zorgt ervoor dat we noodgedwongen maat houden – de menselijke maat welteverstaan.’

 

Hannah Arendt heeft erop gewezen dat beschouwelijke begrippen als duidelijkheid en transparantie – en in hun kielzog de meer activistische begrippen ‘slagvaardigheid’, ‘beheersbaarheid’ en ‘maakbaarheid’ en de bijgaande schema’s van doelen en middelen – alleen van toepassing zijn op de omgang met de materiele wereld. Ze zijn slechts van toepassing op het werk van homo faber – de ambachtsman. Bomen moeten worden omgehakt, metalen gedolven, stenen uitgehouwen, dieren opgejaagd en gedood. Geweld tegen de natuur heeft hierbij een legitieme functie. Maar als het gaat om de menselijke, sociale en culturele werkelijkheid dan is geweld niet verkieslijk en moeten we ons tevreden stellen met een fundamenteel en natuurlijk gebrek aan duidelijkheid en slagvaardigheid.

Karakteristiek is het onderscheid dat Karl Popper in dit verband heeft gemaakt tussen clocks en clouds. Duidelijkheid betreft uitsluitend klokken; voor wolken is het een krachteloos begrip. ICT heeft iets van doen met klokken. ‘Onderwijs en ICT’ heeft met wolken te maken.

 

Op een gegeven moment kwam er een vreemde wending in het overleg. Plots werd gewezen op het belang van een ICT-minded directeur. De reden: in het besluitvormende directeurenoverleg ontbreekt iemand met affiniteit en kennis van zaken. Voor de huidige directeuren is ICT in het onderwijs geen brandend issue; ze hebben er gewoon niet zoveel mee. Andere zaken zijn urgenter, dus belangrijker. Hun portefeuille puilt uit, hun agenda’s zijn overvol. Hot naar her. Alle begrip.
 

Ho! Wacht even. Nog een keer. Er is een belang – en wel een nogal wel zo tamelijk belangrijk belang - zo belangrijk dat we van plan zijn om er een aparte dienst voor op te richten. Maar de directeuren hebben niet veel met dit belang. We hoeven er niet aan twijfelen dat zij veelvuldig op het belang zijn gewezen, maar kennelijk zonder effect. Onder meer de informatiemanagers hebben hun beste beentje voorgezet ten gunste het belang van ICT. Ongetwijfeld zal ook het bestuur de eigen invloed hebben aangewend. Klaarblijkelijk tevergeefs. Als het om het belang van ICT gaat, krijgt men in managementkringen geen voet aan de grond.

Waarom, zo vraag ik me af, zou een nieuwe directeur wel een voet tussen de deur krijgen? De reden hiervoor kan niet zijn of haar deskundigheid zijn of affiniteit, toch? Anders hadden de directeuren ook wel naar de eerdere pleitbezorgers geluisterd. Ik laat het aan de lezer over om de reden te bedenken waarom een nieuwe directeur wel dit belang kan bepleiten. Ik geef toe dat dit een inkoppertje is.

 

 

 

Vorige <<

>> Volgende