Terug naar >>

Alles en nog wat <<

Home <<

 

Always a way (2) 


Woestijnduinen in de Sossusvlei

Dat de Sossus Vlei toeristisch is, is geen wonder. De duinen en pannen zijn adembenemend, niet alleen van de hitte en de inspanning om ze te beklimmen. Het ondergaan en verwerken van dit soort belevenissen is een innerlijke worsteling. Voor ik er erg in heb heeft een bonte stoet van kleine denkertjes, schrijvertjes en fotograafjes mijn ego besprongen die allen met mij meetrekken en me voorlopig niet met rust laten. 

Hoewel Tshouma’s geboortestreek zo’n duizend kilometer noordelijker ligt, in een bos- en regenrijke omgeving met veel olifanten, blijkt hij ook goed thuis te zijn in de droge Namib Naukluft woestijn. De ‘Namib’ is een woestijn – een strook van gemiddeld 150 kilometer breedte en zo’n 2000 kilometer lengte langs de Atlantische Oceaan. Deze kustwoestijn loopt van de Oranjerivier in Zuid-Afrika tot voorbij de Angolese grens. In de Khukhugowab-taal betekent Namib ‘uitgestrektheid’, ook wel ‘woestijn’.  

Met zijn drieën gebruiken we de meegenomen lunch onder een verkoelende Kameeldoorn Acacia. Tschouma vertelt ons menig interessant weetje over het weerbarstige leven in de wildernis van Namibië.
Ook in deze hete en dorre kustwoestijn weet het leven zich aan te passen aan de extreme omstandigheden. Vanzelfsprekend is de primaire levenskwestie hier de vochtvoorziening. Er zijn hoegenaamd geen natuurlijke bronnen of rivieren. Het leven moet het hebben van de zeemist.
Neem de Tok Tokkie kever. Deze gitzwarte loopkever heeft speciale schutvleugels met kleine hydrofobe groeven en hydrofiele kammen in de lengterichting. Wanneer vochtige lucht vanuit het Westen wordt aangevoerd, helt de kever voorover met zijn rug in de wind. Dankzij de groevenstructuur condenseert de vochtige lucht op zijn rug. De aldus gevormde druppels glijden vervolgens gemakkelijk naar voorpoten en mond. Een uiterst praktische adaptatie. 


Tok Tokkie kever


Mannetje en vrouwtje gemsbok

Aan de gemsbok – ook wel oryx genoemd – zie je niet meteen dat het een antilope is en zeker niet eentje die goed in de woestijn kan overleven. De gemsbok is een stevig gebouwde, wat sloom en onverschillig uitziende grazer – weliswaar met een prachtige gelaatstekening en kaarsrechte hoorns. In de woestijn is geen gras. Hier overleven ze op een dieet van Acacia-peulen en de sappige uiteinden van de Nara-twijgjes. Hun lichaam kan uitstekend vocht vasthouden – geen zweet en zeer geconcentreerde urine. Dikwijls kunnen ze dagen zonder water. 

In 1884 werd Namibië onder de naam Südwestafrika een ‘Deutsch Schutzgebiet’. Vergeleken bij Engeland, Frankrijk, Portugal en Nederland was Duitsland een laatkomer aan de koloniale ‘Platz an der Sonne’. Tot dan toe had Bismarck zijn handen vol gehad aan de politieke en economische ontwikkeling van de kersverse eenheidsstaat Duitsland. Maar toen de Duitsers eenmaal de smaak te pakken kregen in landen als het huidige Kenia, Tanzania, Namibië en Togo, ging het ook van-dik-hout-zaagt-men-planken. In Namibië eigende men zich de grond toe door simpelweg hekken te plaatsen en de inheemse bevolking te verjagen, of als lijfeigenen te werk te stellen. Opstandige Herero werden afgeslacht, hetgeen later door de Verenigde Naties als de eerste genocide van de 20e eeuw is bestempeld. 

De San (‘bosjesmannen’) hebben zich destijds teruggetrokken in de onherbergzame Namib-woestijn. Van oudsher verstonden de San de kunst om, net als een gemsbok, uit het kleinste beetje woestijngroen vocht te halen. Zo aten ze de vrucht van de stekelige Nara-struik – een soort meloen. En ook de wortel van de Hapab is rijk aan water. Voor de nodige vitamine C aten ze de vruchten van de Huin-struik – een soort Afrikaanse vogelkers. En het broodnodige eiwit kwam van de jacht. Gemsbok en springbok hebben smakelijk vlees en in goede tijden ook vitaminerijk, dierlijk vet. There is always a way

Het woestijnleven en de bijgaande voedselketen is een wonder van adaptatie. De Duitse geoloog Henno Martin die tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met zijn collega Hermann Korn tweeënhalf jaar in de Namib leefde, schreef hierover: ‘Hier zijn levende en levenloze materie zo duidelijk onderscheiden en de levende materie zegeviert hier in zijn adaptatievermogen zo onmiskenbaar over de dode elementen en hun rigide wetten dat de dorre woestijn ons waarachtig meer levend toescheen dan groene bomen die ruisen in de wind’.   


Peulen van de kameeldoornacacia


Zaden van de kameeldoornacacia – bovenaan: doorgehakt

Ten slotte nog even de Kameeldoorn Acacia. Niet de kameel, maar vooral de gemsbok en de giraffe (Afrikaans: kameelperd) voeden zich van deze karakteristieke, zuidelijk-Afrikaanse boom met zijn opvallende peulen en vlijmscherpe doorns. De giraffe is gek op de bladeren en weet handig de doorns met tong en lippen te ontwijken. De gemsbok heeft het vooral op de peulen gemunt.  

Op het eerste gezicht kun je die peulen qua eetbaarheid vergelijken met een Pantzerfaust. De peulenschil is van gewapend beton en de zaden hebben een omhulsel van gehard staal. Met zijn grote spieshoorns schudt de gemsbok aan de acaciatakken waarna verschillende peulen op de grond vallen. En dan kan het feestmaal beginnen. De gemsbok vermaalt de schil met zijn kiezen. De inhoud van de peul is rijk aan eiwitten, koolhydraten en andere voedingsstoffen. De zaden worden onverteerd uitgepoept.
Het is feest voor twee: niet alleen de gemsbok profiteert ervan maar ook de acacia. Het zaad heeft een dermate hard omhulsel dat het, eenmaal in de grond, niet uit zichzelf kan ontkiemen. Er moet gemsbokmaagzuur aan te pas komen om het omhulsel op te lossen. Wanneer je dan ook ergens in de woestenij een Kameeldoorn Acacia ziet staan, dan weet je: hier heeft een gemsbok gepoept.

Tegenwoordig is er overigens nog een andere manier om de zaadje los te weken: leg het zaadje een nacht in de cola. There is always a way, aldus Tshouma. 

Zaadjes kameeldoornacacia geplant – rechts rechtstreeks; links na een nacht in de cola. Geplant: 2 juni, foto: 23 juli. 

 

 

Vorige <<

>> Volgende