Tussen machteloosheid en eigenmachtigheid

De laatste overweging uit mijn reisjournaal – een poging om nog iets doen aan de afdronk van mijn verblijf in Zuid-Afrika. Deze afdronk komt niet helemaal tot zijn recht. Iets zorgt voor een onaangename nasmaak.  Dat zint me niet na zo'n geweldige reis. Als het even kan wil ik deze nasmaak van me afschrijven. Een fijnproever zal meteen tegenwerpen dat deze redenatie kant noch wal raakt. Als je niet precies weet wat de afdronk is, hoe weet je dan wel dat hij niet tot zijn recht komt? Je proeft gewoon wat je proeft. En dat kunstmatige onderscheid tussen afdronk en nasmaak - wat een onzin! Je bent een pure idealist! Goed, goed, goed – ik zal mezelf nader verklaren. Op het gevaar af man en paard noemen. 

 

De eerste wansmaak ontstaat bij het lezen van een informatiebord in het District Six Museum. Dit museum toont de apartheidsgeschiedenis van Zuid-Afrika, gezien vanuit de ogen van de verdreven bevolking van District Six in Kaapstad. Op het informatiebord staat een opsomming van administratieve overheidsmaatregelen vanaf de stichting van de Unie van Zuid-Afrika in 1910. De maatregelen waren vooral bedoeld om het blanke eigendomsrecht binnen Zuid-Afrika veilig te stellen en uit te breiden. Als gevolg hiervan wordt de segregatie die al uit de tijd van de slavernij stamt, bestendigd en geformaliseerd. Denk hierbij aan de Immorality Act – het verbod op interraciale huwelijken en geslachtsgemeenschap tussen mensen van verschillend ras. Het bloed mag zich niet vermengen. Of bijvoorbeeld de instelling van gescheiden woongebieden (districts) voor raciale groepen.

 

En wat te denken van de bepaling dat alle niet-blanken te allen tijde hun identiteitsbewijs bij zich moeten dragen. De oorspronkelijke pasjeswetten waren bedoeld voor de bewoners van thuislanden. De pas gaf hen het recht om zich in het blanke deel van Zuid-Afrika te begeven. De wetten golden voor niet blanke mannen. In de jaren ’50 volgde de veel strengere ‘Wet op de afschaffing van de passen en coördinatie van documenten’. Vanaf dat moment dienden ook niet-blanke vrouwen zich te legitimeren en mochten kinderen ouder dan 18 niet langer bij hun ouders thuis blijven wonen. Uit officiële regeringsoverzichten blijkt dat er sinds 1960 op grond van de nieuwe wet zo’n half miljoen zwarten per jaar zijn gearresteerd bij controles en razzia’s. Met als gevolg hechtenis of deportatie.

Dergelijke onsmakelijke maatregelen staan op het informatiebord beschreven.

 

De legendarische vrijlating van Nelson Mandela in 1990 luidde voor de segregatie de dijkdoorbraak in. Kort daarna werd de apartheidswetgeving afgeschaft. Na de vrije verkiezingen van 1994 werd Mandela zelf president. In 1995 is een Waarheids- en Verzoeningscommissie ingesteld, een soort bemiddelaar tussen vechtende, verbitterde en rouwende burgers. Tegelijkertijd diende de commissie als een zichtbare rots in de branding te midden van het tumult van de plotseling vrij stromende en vermengende invloedsferen. Voorzitter was Nobelprijswinnaar en (Anglicaanse) aartsbisschop Desmond Tutu. De commissie had tot doel om de slachtoffers van de apartheid te rehabiliteren en waar mogelijk aan de daders van de apartheid amnestie te verlenen onder het motto ‘Amnestie in ruil voor Waarheid’. De commissie concludeerde onder meer dat apartheid een misdaad is tegen de menselijkheid. Niet alleen het apartheidsregime werd veroordeeld, ook de vrijheidsstrijders die misdaden hebben gepleegd.

 

Fungeerde de commissie als een Cape of Storms of als een Cape of Good Hope? Ooit, in mijn studententijd in de jaren zeventig zat ik in het verzet – jarenlang weigerde ik een Outspan-sinaasappel uit te persen. Zo'n twintig jaar later – iets ouder, iets minder onverzettelijk –  beluisterde ik vanuit mijn leunstoel commissievoorzitter Tutu op televisie. 'Moeten we aan al het leed in dit land nog meer toevoegen door te vergelden?', aldus vroeg hij zich openlijk af. In het eerste rapport van de commissie was te lezen dat de afsluiting van een duistere periode in de geschiedenis vooral gebaat is bij een warm hart, bij vergevingsgezindheid, weldenkendheid, veel geduld en een blik op de verre toekomst. Goede Hoop – onmiskenbaar.

 

Weer twintig jaar later, hier in dit museum, sta ik nogmaals van een afstand te kijken naar iets wat in een andere wereld is gebeurd. Ik ben hier als toerist in Zuid-Afrika – een land met een traumatische nalatenschap, maar tegelijkertijd het land van naar vrijheid strevende mensen als Luthuli, Mandela, Tambo, Tutu en Breytenbach. Een land dat zich tegenwoordig in officiële verklaringen een zeer hoogstaand doel gesteld heeft in een poging de periode van apartheid af te sluiten door middel van verzoening. Maar al in het Freedom Charter van 1955 had het volkscongres van zwarten, Indiërs en kleurlingen expliciet verklaard ‘dat alleen een democratische staat, gebaseerd op de wil van alle mensen, aan allen hun geboorterecht kan verzekeren zonder onderscheid van kleur, ras, sekte of geloof’. Ik mag hier dan wel een historisch museum bezoeken, maar wie ben ik dan om de geschiedenis nogmaals op te rakelen? Zeur niet over nasmaak! Drink en geniet!

 

In het museum valt mijn oog op een specifieke overheidsmaatregel, de Bantu Education Law uit 1953. Op grond van deze wet was het in het vervolg aan de overheid om te bepalen wat niet-blanken op school mochten leren – en wat niet. Volgens toenmalig Minister van Naturellen Dr. Hendrik Verwoerd  was er voor de Bantoe  ‘boven een bepaald niveau van arbeid geen plaats  in de Europese samenleving van Zuid-Afrika’. ‘Wat heeft het voor een zin om een Bantoekind wiskunde te leren als het dit in de praktijk niet kan toepassen’, aldus Verwoerd.

Vanaf nu mocht het onderwijs aan naturellen niet meer in het Engels geschieden, dus alleen nog maar in de inheemse taal ter plekke. Bovendien was het voortaan verboden om een niet-blanke iets te leren dat buiten het officiële, door de overheid bepaalde, leerplan viel. Dat gold voor elke vorm van onderwijs, dus ook voor missiescholen en andere particuliere scholen en zelfs voor niet-formeel onderricht aan één of enkele personen. Iemand die in zijn vrije tijd Engelse woordjes leerde aan een zwarte was in overtreding. Verzoening? Ik voel me misselijk worden. 

 

Met de Bantoe Onderwijswet greep Verwoerd terug op het verleden, op vroegere verhoudingen zoals die ook bestonden ten tijde van de slavernij. De wet beoogde de tenachterstelling en overheersing van de zwarte.

Slavernij is zo oud als de mensheid. Volgens eeuwenoud gebruik werden overwonnen volkeren onder het slavenjuk geplaatst. Zonder slaven had de Griekse stadsstaat niet bestaan en hadden de Romeinen geen wereldrijk kunnen stichten. Ook in de Arabische wereld werd vrijwel al het werk door slaven verricht. Zo hoorde het nu eenmaal in beschaafd milieu. Men had zelfs regels hoe een fatsoenlijk mens zijn slaaf diende te behandelen. Met de komst van de islam moest de Arabier zijn slaven van elders betrekken. De Koran verbood namelijk een moslim als slaaf te houden. Het gevolg was dat men er met de karavaan op uittrok om slaven in Oost-Afrika te ronselen. Het werd handel. Tja, zo ging dat nu eenmaal. De collega’s deden het immers ook. Ali keek niet op een slaafje meer of minder. Op de markt kon hij ze goed verkopen. Met de opbrengst kon hij zijn schuld bij oom Osman aflossen en het koranonderricht voor zijn zoons betalen. Zijn vrouwen hadden weer eens gezeurd om zijden doeken, armbanden en oorbellen. Weet je wat dat allemaal kost? De mensen op de markt konden wel denken dat hij het allemaal voor zijn lol deed, maar hij had mooi wel een harem, kinderen, familie, slaven en slavinnen te onderhouden. Zo simpel was het allemaal niet. Je zat met elkaar in hetzelfde schuitje, ook de handelaren. Je liet elkaar niet in de steek, zeker niet voor een beetje moreel ongemak.

 

Zo ongeveer is de eerste georganiseerde slavenhandel ontstaan. Steeds dieper trok de karavaan Afrika in, tot in Malawi. Tot in de negentiende eeuw is Nkhotakota aan het Malawimeer een belangrijke slavenmarkt geweest, niet alleen voor Arabieren, maar ook voor Europeanen. Slavernij was toen nog een normaal en geaccepteerd verschijnsel, vooral in de toenmalige kolonies zoals de plantages van zuidelijk Afrika.

Het zijn vooral de zwarten die slachtoffer zijn geworden van slavernij. Beschaafde Europeanen en Arabieren hebben de zwarte altijd als een inferieur wezen beschouwd, waarbij er overigens niets op tegen was als je zo’n wezen vriendelijk bejegende. Uiteindelijk aaide je je hond of je kameel ook. Maar je was niets aan hem verplicht, hij was je bezit. En indien nodig kon je vanuit godsdienstige hoek altijd een rechtvaardiging krijgen voor je handelswijze. Zo hebben christelijke plantagetheologen zich gebaseerd op het Bijbelboek Genesis. Ter illustratie hiervan een klein stukje exegese.

 

Genesis verhaalt onder meer van aartsvader Noach die met zijn familie de zondvloed had overleefd. God had hem gezegend. In Genesis 9 lezen we dat zijn nakomelingen vruchtbaar werden en talrijk. Zij gingen de aarde opnieuw bevolken. Een waar succesverhaal voor de vrome mens. Niet verwonderlijk dat Noach een keertje te diep in het glas had gekeken. Hij lag naakt in de tent zijn roes uit te slapen. Bij het krieken van de dag had zijn zoon Cham hem in deze weinig flatteuze pose aangetroffen. Terstond had hij zijn broers Sem en Jafet gewaarschuwd: moet je eens kijken! Beide broers hadden met een laken toegedekt wat het daglicht niet kon verdragen. Het ging uiteindelijk om de eer van hun vader. De vrome broers waren dan ook niet te beroerd om Cham te verlinken, zodra Noach weer nuchter was. Een zoon die Noach, vroom en godvruchtig man, in een minder vrome pose gezien had en dit ook aan anderen had getoond –  Noach was furieus. Hij sprak: ‘Vervloekt is Kanaän! Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn! Ook zei hij: Gezegend is de Heere, de God van Sem! Laat Kanaän een dienaar voor hem zijn! Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen! En laat Kanaän voor hem een dienaar zijn!’ Let in het bijzonder even op het aantal uitroeptekens.

Voor kijkers thuis, Kanaän was de nietsvermoedende zoon van Cham. Grootvader Noach had dus zijn kleinzoon vervloekt. En waarom? Nou ja, omdat ehhh …. Noach per ongeluk zijn eigen eer had bezoedeld en omdat ehhh …  zijn zoon Cham hier getuige van was en … omdat, tja … Cham niet zoals zijn broers een oogje had toegeknepen. Kortom, Cham had het zelfbeeld van zijn vader aangetast. De geschiedenis heeft geleerd dat dit 'vergrijp' de meest gruwelijke gevolgen kan hebben. Je kunt mensen bespugen, beroven of mishandelen, dat is tot daar aan toe. Maar kom niet aan hun ego.

 

Afijn, in oude tijden werd de  vervloeking van een zoon opgevat als een vervloeking van het gehele nageslacht van de vader. In het geval van Cham beginnen de donkere wolken zich samen te pakken zodra we Genesis 10 vers 6 bereiken. Daar blijkt opeens dat Cham de stamvader is geworden van de Ethiopiërs en de Egyptenaren – van de donkere mensen dus.  Nu is huidskleur in de Bijbel nergens een issue. Maar met een beetje creatief denken valt er wel een theologische legitimatie uit te slepen.

 

 

Gebedskaart ter bekering van ‘chamieten’, Pius IX, 1873, bron: http://www.degroeneman.nl/fotografie/spookalbum

 

 

Vanaf de kolonisatie heerste in het zuiden van Afrika ten aanzien van de zwarte nog een ander curieus denkbeeld. Het had de blanke tweeduizend jaar gekost om tot zijn huidige beschavingsniveau te geraken. Aangezien de zwarte tot voor kort nog een barbaar was, zal hij er ook nog tweeduizend jaar over doen om beschaafd te worden. Dat lag ten grondslag aan het baasskap: De lijdzame en redeloze kaffir hoeft alleen maar te begrijpen wat de baas hem opdraagt. De zwarte heeft nu eenmaal bestuur nodig.

 

Bij de invoering van de Bantu Education Law was men echter niet meer zo zeker van zijn zaak. Er kwamen steeds meer signalen dat de zwarte zich wel degelijk kon ontwikkelen, getuige de groei van het aantal zwarte artsen, advocaten en leraren – Afrikanen die zich in korte tijd tweeduizend jaar beschaving hadden eigen gemaakt. Nationalisten begonnen openlijk te ageren tegen het onderwijs aan zwarten, zoals dat gegeven werd op Adams, Elendale en St. Peter's. Die scholen brachten alleen maar ‘zwarte Engelsen’ voort. Wat ze hier geleerd hadden, was hen naar het hoofd gestegen. Het gevaar bestond dat de zwarte zich op den duur niet meer zou schikken in zijn ondergeschikte positie. Verwoerd kondigde aan dat hij niet langer zou toestaan dat deze ‘onaangepasten in blanken weiden zouden grazen’. De latere minister Maree verwoordde het als volgt: ‘Het algemene basisprincipe van Bantoe-onderwijs betreft ons doel om een Bantoe-kind gewoon Bantoe-kind te laten. Bantoes moeten zo opgevoed worden dat ze geen na-apers willen worden van de blanke, maar dat ze typisch Bantoe zullen blijven’.

 

Hoe komt een redelijk denkend mens tot zo’n wet? Hier is een zieke geest aan het werk geweest. Onderwijs is toch de sleutel tot verandering en ontwikkeling. Kennelijk hebben Verwoerd cum suis op alle mogelijke manieren – ook middels onderwijswetten – gepoogd om wezens van bloed en vlees te kneden naar een vooraf bepaalde sociale orde. Hierin was vastgelegd hoe een ‘echte naturel’ behoorde te zijn. ‘De blanken willen altijd met stelligheid beweren dat zij weten wat voor ons het beste is en dat wij dat in werkelijkheid ook zo willen – wij zijn alleen maar te dom en te achterlijk om dat te beseffen’, aldus de eerder genoemde Albert Luthuli.

 

Met dergelijke gedachten in mijn hoofd lukt het me niet om afstand te nemen van dit land en zijn geschiedenis. Hoezeer ik ook poog om die aap van mijn schouder te jagen, hij blijft zitten. De nabijheid van dit beest maakt ‘drink en geniet’ tot een verwarrende boodschap. O zeker, die Zuid-Afrikaanse wijn smaakt uitstekend en met een extra glas op vergeet ik die aap, zonder moeite. Het probleem is echter dat die aap mij niet vergeet.

Langzaamaan begint het te dagen dat die aap niet op mijn schouder zit, maar ergens in mijn lijf. Die misselijkheid is een puur fysiek gebeuren. Het heeft iets te maken met verwachtingen, neigingen en overtuigingen. En met ingebeelde rechtschapenheid en rechtvaardiging. In dat geval heeft van me af schrijven dan ook niet veel zin. Ik kan beter pogen de problematiek naar me toe te schrijven. Hiermee neem ik een van de vele briljante vingerwijzingen van Cornelis Verhoeven ter harte. Verderop zal ik nog wel eens naar hem verwijzen (met de initialen CV).

 

Diezelfde misselijkheid heb ik voor het eerst bewust ervaren toen ik als brugpieper twee ouderejaars leerlingen zag vechten in de fietsenkelder van de school. De een was duidelijk sterker en gaf de ander een doffe klap midden in het gezicht. Laatstgenoemde droop af met een bloedneus. Ik aanschouwde macht tegenover machteloosheid. Het besef dat een dader in staat was een slachtoffer te beschadigen en op deze wijze zijn wil op te leggen, maakte me misselijk. Bang als ik was voor het beest in de dader koos ik onwillekeurig de kant van het slachtoffer.

 

Als fijnbesnaard jochie dacht ik veel na over dergelijke affaires. Ik was bang voor agressie en voor daadkracht in het algemeen. In dat geval is nadenken een vorm van machteloosheid. Het angstige besef drong zich op dat er beesten waren die mijn vredige leven konden verstoren. Een lange carrière als pacifist lag in het verschiet. Ik zocht en vond destijds vele medestanders. Lang haar, spijkerbroek en antiautoritair. Ongemerkt hebben we bij elkaar beschutting gezocht en onze eigen segregatie in het leven geroepen. Wij hadden een gemeenschappelijke vijand waar we ons tegen moesten verweren – de macht, conservatief rechts, het kapitalisme, de burgermaatschappij en meer van dat fraais. Deze vijand was alleen maar bezig met macht en geld – arrogant en laaghartig. Met deze vijand viel niet te praten. Daadkrachtig, welbespraakt, welgesteld, driedelig kostuum – alle uiterlijke kenmerken van menselijke inferioriteit. In hen school het beest.

 

Met een collectief van bijna één miljoen hebben we tegen de arrogantie van de macht gedemonstreerd op het Malieveld in Den Haag. In een eindeloze optocht trokken we door de stad – een monstrum van vredelievendheid. Protesteren was een feest. In de collectieve opwinding werden wij in onze bange overtuiging gesterkt. Een grootscheepse en imposante collectivisering van het individu. Hierdoor vervielen we in een meer primitieve bestaanswijze: zelfbewustzijn als conformiteit. Dicht opeen gepakt worden onzekere schapen rechtschapen. Sommige van ons zijn uiteindelijk geradicaliseerd. Hun wil tot vrede was in de loop der tijd gestaald voor de strijd tegen militair-industriële complexen of nertsfokkerijen. Ik behoorde meer tot de gematigde vleugel die in zijn studeerkamer in het verzet zat. Ik had meer met nadenken.

 

Omstreeks die tijd heeft Isaac me uit de droom geholpen. Als dienstweigeraar werkte ik in wat we toen nog een zwakzinnigeninrichting noemden. Telkens als ik mijn dienst op ‘groep P’ begon, kwam Isaac op me afstormen. Eerst bromde hij, later schreeuwde hij en twee weken later deelde hij me de eerste klap uit. Het ging van kwaad tot erger. Elke dag voelde me iets misselijker worden. Hoe was dat nou mogelijk? Isaac kon niet praten, in vaktermen was hij ‘idioot’. Zeker, hij kon beresterk zijn, maar zo iemand kon toch geen macht over me uitoefenen? In hem huisde toch niet het beest van een berekenende dader?

Op een dag had ik in mijn eentje avonddienst. Nadat ik alle bewoners in bed gestopt en toegedekt, ruimde ik nog even wat op in de woonkamer. In een ooghoek zag ik Isaac met een stoel boven zijn hoofd. Hij kwam dreigend op mij afstormen. In een reflex pakte ik de stoel af. Voor ik het wist, had  ik Isaac een draai om zijn oren verkocht en hem op de stoel gezet. ‘Waag het om eraf te komen’, brieste ik met trillende benen. Uiteindelijk heb ik nog twee klappen moeten uitdelen, voordat hij rustig bleef zitten. Na een kwartier heb ik hem in bed gestopt. Uitgeput van zoveel agressie fietste ik naar huis. De volgende ochtend kwam Isaac weer op me afstormen. Maar dit keer gaf hij me een kus op mijn wang. Isaac, de idioot, had de pacifist in mij ontmaskerd. Hij wilde slechts mijn grenzen verkennen.

De misselijkheid had dus niet alleen te maken met de angst om slachtoffer zijn, maar ook met de angst om dader zijn. Het was dus ook de angst voor het beest in mijzelf, voor mijn eigen lafheid en gewelddadigheid. Het is vooral deze angst die – in het algemeen – slachtoffer en dader in elkaars greep houdt en die beide zo soepel van rol laat verwisselen. Slachtoffers worden o zo gemakkelijk daders. 

 

Al met al bekruipt me het gevoel dat apartheid mij nader ligt dan me lief is. Zelf woon ik in een keurige wijk aan de rand van mijn woonplaats. Ik heb een petitie ondertekend tegen de bouw van een varkensflat in de weilanden tegenover ons huis. Ik slaap daar geen minuut minder om. Maar stel je voor dat daar een township zou verrijzen!

Begrijp me goed, ik hoef niet per se persoonlijk een misdaad tegen de menselijkheid te begaan om er toch iets mee van doen te hebben. Apartheid is gebaseerd op onbewuste, maar zeer menselijke neigingen en overtuigingen. Vanaf de leeftijd van drie maanden tonen baby’s al een lichte voorkeur voor leden van het eigen ras, zo leert onderzoek (Hi babe, do you love me? Nou nee, liever een ander kleurtje). Vanaf dat moment meent ieder mens dat zijn eigen huidskleur normaal en normatief is. Uit onderzoek van Véronika Görög blijkt dat inboorlingen in Congo zo hun eigen etnocentrisme hebben. Bij hen is zwart de norm en blank de afwijking. De zwarte Oervader heeft even niet op zitten letten toen er een blanke tussendoor glipte.

 

Apartheid zou me koud laten wanneer ik de betreffende neigingen en overtuigingen niet in me had (of wanneer ik totaal onverschillig was). Dan zou ik met een gerust hart kunnen denken: apartheid is iets misdadige mensen! Het laat me echter niet koud. Ik wordt er misselijk van. Het besef waartoe gewone mensen onder specifieke omstandigheden in staat zijn, beangstigt me. Onder die gewone mensen bevinden zich daders, meelopers en mensen die er het beste van maken. En ik zie voldoende aanwijzingen om mezelf onder de soort ‘gewone mensen’ te scharen. Weinig menselijks is mij vreemd.

 

In mijn maatschappijkritische verzetsperiode had ik een uitgesproken oordeel over het Zuid-Afrika van Pieter Botha. De menselijke waardigheid van het volk werd met voeten getreden door de overheid. Dit was het werk van misdadigers. En om een al te zwart-wit oordeel te vermijden nog wat gangbare argumenten van horen zeggen. Met dank aan de media en mijn vriendengroep.

Maar nu ik hier voel ik me genoodzaakt om me nader te verdiepen. In het bijzonder wil ik weten wat de beweegredenen waren van de Nasionale Party om de gewraakte Bantoe Onderwijswet in te voeren. Zijn er wellicht beweegredenen die begrijpelijk waren gezien de tijd en de omstandigheden? Zijn er zelfs onderdelen die destijds positief genoemd konden worden vanuit het oogpunt van de zwarte bevolking?

 

Twee concrete overwegingen zijn aanleiding tot een nader onderzoek. De eerste is het ervaringsfeit dat repressie het meest effectief is wanneer de betreffende overheidsmaatregelen elementen bevatten die door de bevolking positief worden gewaardeerd. Dergelijke elementen kunnen verklaren waarom sommige maatregelen snel, zonder al te veel verzet, op grote schaal en blijvend zijn doorgevoerd. De tweede overweging is dat de wet in sommige opzichten succesvol bleek te zijn. Zo is in Zuid-Afrika in de periode van 1955 tot 1965 het aantal zwarte leerlingen op basisscholen verdubbeld.

 

Wat waren de beweegredenen voor de onderwijswet? Een stukje geschiedenis.

Veel Zuid-Afrikaanse problematiek is te herleiden tot de kwestie van het eigendomsrecht. Bij de stichting van de Unie in 1910 waren de Brit en de Boer overeengekomen dat Zuid-Afrika hun land was. Zij werden de eigenaars van de nieuwe staat.

Belangrijke aanzetten daartoe werden gegeven in de Land Acts van 1913 en 1936. De laatste bepaalde dat 13% van het land in de vorm van thuislanden (homelands of bantustans) beschikbaar zou zijn voor natives (70% van de bevolking). In deze dichtbevolkte reservaten, zo werd bepaald, lag de toekomst van de zwarten. Elders mocht geen zwarte land bezitten of pachten.

Als gevolg van deze wetten  hadden de blanken met voortvarendheid grote stukken land onteigend. Dat ging op vergelijkbare wijze als de huidige ‘versnelde landhervorming’ in Zimbabwe: onteigening van het onroerende goed zonder enige compensatie. Destijds was het gevolg dat het bestaan van talloze zwarte boeren met een eigen stukje grond op slag veranderde in dat van een bezit- en werkloze op vreemde bodem. Enkelen van deze ontheemde boeren zouden in het ideaalplaatje als levende have toevallen aan de blanke baas. De rest werd vriendelijk doch dringend verzocht op te rotten naar een van de thuislanden. Dat laatste gebeurde slechts sporadisch.

 

Onder de zwarte bevolking groeide de afkeer van de eenzijdige toekenning van eigendommen door de blanken. Deze afkeer werd in toenemende mate verwoord door het in 1912 opgerichte African National Congres (ANC). Lange tijd was het verweer van deze ‘waakhond van het Afrikaanse volk’ mild en vreedzaam. Er leefde nog weinig zelfbewustzijn bij de zwarten. Bovendien was er interne verdeeldheid tussen verschillende stammen onderling. Ook was er een groeiend verschil van inzicht tussen de oude en de jonge garde.

Eind jaren dertig verscheen er een jonge generatie zwarten op het toneel die genoeg had van academisch gepraat zonder resultaat. Zij wilden niet langer bij de overheid bedelen om wat minder hardvochtig behandeld te worden of telkens vriendelijk vragen hoe het met de beloofde grondaankopen voor de reservaten stond. Zij wilden hun rechtmatige plaats opeisen onder de Zuid-Afrikaanse zon. Onder het leiderschap van Alfred Xuma werd het ANC een goed georganiseerde organisatie die zich nadrukkelijker richtte op de bevrijding van de onderdrukte zwarte. Weliswaar nog steeds beleefd maar met een groeiend zelfbewustzijn.

 

Een en ander verontrustte veel blanken. Bij de verkiezingen van 1948 werd de rassenkwestie dan ook het centrale thema. Generaal Jan Smuts van de Verenigde Partij was op dat moment premier. Hij meende dat raciale integratie ten langen leste onvermijdelijk was. Hij stond een pragmatische politiek voor van een geleidelijke maatschappelijke hervorming overigens zonder de blanke hegemonie op te geven. Het zou wenselijk zijn om de segregatiemaatregelen op den duur te verzachten. In de uitwerking van zijn plannen was hij echter vaag en weifelend.

 

De Nationalisten dachten hier heel anders over. Tot deze groep behoorden veel oorspronkelijke Nederlanders en Duitsers die na de nederlaag in de Tweede Boerenoorlog de strijd met de Britten hadden aangebonden langs politieke weg. In 1948 won de Nasionale Party van de Nederduits Hervormde predikant Daniel Malan de parlementsverkiezingen. Eindelijk hadden de ‘Boeren’ de Britten afgetroefd. ‘Vandaag behoort Zuid-Afrika ons weer toe’, aldus Malan op de dag van de verkiezingsoverwinning.

De Nationalisten gingen voortvarend aan de slag de blanke hegemonie in Zuid-Afrika veilig te stellen. Hun ideaal was een sociale orde op basis van gescheidenheid (‘Verwoerdian social order’). Gescheiden bevolkingsgroepen konden zich onder blank bestuur op hun eigen manier en in hun eigen tempo ontwikkelen – elk volk zijn eigen sociale reproductie. De eerder genoemde Group Areas Act was het eerste tastbare resultaat.

 

Inspiratie voor de ‘apartheid’ putten de Nationalisten onder meer uit hun eigen nationalistische ‘heilsgeschiedenis’ en uit hun godsdienstige opvattingen. Uit 1838 stamt de zogenaamde Eed des Verbonds. Deze eed werd aan God gezworen door een groep blanke boeren. Tijdens de Grote Trek onderhandelden deze ‘voortrekkers’ met de Zulu-koning Dingane over het gebruik van land. Mede door een misverstand escaleerde de zaak. In een nachtelijke wraakactie werden vele blanken door de Zulu’s vermoord – ook vrouwen en kinderen. De onthutste voortrekkers lieten het denkbeeld van vreedzaam samenleven met de Zoeloes varen. Ze eisten land van Dingane. Daarop brachten de Zulu’s een groot leger op de been. De voortrekkers beloofden God een kerk te zullen bouwen als Hij hun de overwinning schonk. In de daarop volgende Slag bij Bloedrivier werden de Zulu’s inderdaad verslagen.

 

Boer War Memorial in Dullstroom

 

Gelofte na de Slag bij de Bloedrivier (1838)

 

Uit de Nederduits Gereformeerde kerkleer komt de stelling dat God na de ijdele torenbouw van Babel de volkeren van elkaar had gescheiden en dat Hij dat niet voor niets had gedaan. Wat God gescheiden had, mocht de mens niet verenigen. Het was dan ook de plicht van elk volk om zijn eigenheid te bewaren en vreemde elementen te weren. Die plicht gold niet alleen voor de blanke Europeaan, maar ook voor de zwarte, de Indiër en de kleurling.

Populair in de kringen van de Nasionalistische Party waren nationalistische ideeën, zoals die van Nico Diederichs. In zijn Nasionalisme as Lewensbeskouing en Sy Verhouding tot Internationalisme (1935) had hij beklemtoond dat het individu slechts in de uitoefening van zijn volksplichten zijn volledige persoonlijkheid kon ontwikkelen. Het volk ging voor het individu.

 

Zodra duidelijk werd dat de regering Malan de apartheid structureel en systematisch ging nastreven,  veranderde de toon van het ANC. De tijd van kritische kattekeningen bij regeringsplannen en van alternatieve voorstellen was voorbij. Er werd samenwerking gezocht met het Indische Congres en met groepen kleurlingen. De jeugdliga van het ANC werd opgericht waarin mensen als Walter Sisulu, Anton Lembede, Nelson Mandela en Oliver Tambo stuwende krachten werden.

Er brak een tijd aan van demonstraties, stakingen en burgerlijke ongehoorzaamheid. De bedoeling was om doelbewust, in alle openheid en geweldloos apartheidswetten te overtreden om de moraliteit van deze wetten ter discussie te stellen. Mogelijke vergelding door de  overheid zou op de koop toe worden genomen. In 1950 startte het ANC met een uitdagingscampagne. Aanvankelijk verliep deze campagne geweldloos, maar na verloop van de tijd sloeg de vlam in de pan. Ongehoorzaamheid mondde hier en daar uit in oproer. De politie trad hardhandig op. In het hele land waren slachtoffers te betreuren.

 

In deze kwestie verschilde de perceptie van beide partijen hemelsbreed – hoe kan het ook anders. Voor veel blanken hadden de rellen bewezen wat ze altijd al vermoedden: ze leefden samen met een ongeregelde en onbeschaafde horde zwarten. Voor veel blanken was de morele grondslag van de wetten niet in het geding; het punt was dat zwarten zich niet aan wetten konden houden.

Van hun kant wezen de zwarten op de provocaties van het regime. Een verzoek van het ANC om een officieel en onafhankelijk onderzoek naar geweldsaanzetten door blanke infiltranten werd van de hand gewezen met het gebruikelijke argument dat het de zwarte agitators alleen maar op een voetstuk zou plaatsen. In korte tijd ontstond een repeterend proces van oproer – herstel van een aangescherpte orde – oproer – herstel van een nog verder aangescherpte orde. Dagelijks nam de grimmigheid toe en daarmee ook het uiterlijke machtsvertoon van politie en strijdkrachten.

 

De nationalistische overheid was begonnen met de productie van een gestage stroom maatregelen en wetten om elk mogelijk verzet van de zwarte in de kiem te smoren en zodoende hun eigen positie veilig te stellen. Vanaf nu werd ook aan kleurlingen het laatste restje kiesrecht ontnomen. Het is een indrukwekkende lijst die ik hier in het District Six Museum aanschouw.

 

Censuur werd ingevoerd op publicaties en amusement. Veel blanken hadden geen idee wat er in werkelijkheid gaande was in Zuid-Afrika. De media en de omroep stonden onder strikte controle van het apartheidsregime. Het bloedbad in Sharpeville in 1960 was internationaal nieuws. Dat gold ook voor de gewelddadige onderdrukking van de opstand in Soweto van 1976. Wereldwijde bekendheid kreeg de foto van de 12-jarige Hector Pietersen die wordt weggedragen nadat hij is gedood door een politiekogel. Dergelijk nieuws drong niet door tot de blanke Zuid-Afrikaan. De media besteedden er nauwelijks aandacht aan.

 

1976 - Hector Pietersen getroffen door een politiekogel. Bron: http://clubsanddice.tumblr.com/image/252129

Vrouwe Justitia in Zuid-Afrika

 

Gedurende 27 jaar mocht maar één door de overheid getolereerde foto van Nelson Mandela worden gepubliceerd. Er kwam een verbod op onwettige organisaties, waarbij de overheid naar eigen goeddunken het begrip ‘onwettig’ kon interpreteren. Er kwam ook een antiterrorismewet. Afijn, ga zo maar door.

Vanuit mijn eigen jeugd ken ik zo’n bewapeningswedloop wel een beetje. Vroeger posteerde ik bij Stratego een batterij bommen om mijn vlag. Niet te veroveren, zo meende ik. Een van mijn broers pakte dat veel slimmer aan. Hij ging gewoon met zijn vlag aan de wandel.

 

Tot bovengenoemde stroom wetten en maatregelen behoort de Bantu Education Law. Met deze wet had minister Verwoerd de gewenste sociale orde vertaald naar een onderwijssysteem. Hierbij ging hij uit van twee doelgroepen – in de thuislanden en in de stedelijke gebieden.

Idealiter behoorden alle zwarten zich in de thuislanden te ontwikkelen naar hun eigen aard. Vandaar het belang van het gebruik van de lokale voertaal in het onderwijs. Tevens wilde Verwoerd de sociale reproductie bevorderen middels ouderparticipatie. Er moesten ouders zitting nemen in het schoolbestuur. Voor die tijd een vooruitstrevend idee. Daarnaast wilde hij gematigde schoolleiders aanstellen. Dit alles teneinde een stabiele samenleving te creëren op basis van segregatie.

 

In de stedelijke gebieden was de situatie gecompliceerder. Als gevolg van de rellen van 1950 was de situatie hier gespannener geworden. Daar kwam bij dat de naoorlogse industrialisering voor een stijgende behoefte aan arbeiders zorgde. Het toenemende gebruik van machines vroeg om laaggeschoold personeel – mannen die gealfabetiseerd waren, konden tellen en de discipline hadden om te werken. Uit deze tijd stammen de eerste woonoorden (townships) rond de industriecentra waar zwarten zich gingen vestigden op zoek naar werk.

 

Aanvankelijk was het idee dat het hierbij om tijdelijke arbeidskrachten ging en dat de zogenaamde ‘trekarbeid’ van voorbijgaande aard zou zijn. Voor de meeste van deze zwarten lag de beoogde toekomst immers in het thuisland. De belofte was dat mechanisatie op den duur menselijke arbeid overbodig zou maken. Dit bleek een misvatting.

Uiteindelijk hebben industrialisatie en urbanisatie stevig roet in het eten gegooid van de gedroomde Verwoerdian social order. Zwarten gingen niet naar hun thuislanden. Het was eerder omgekeerd. Ze waren dringend nodig voor de industrie. Maar velen van hen waren niet geschoold. Bovendien vonden lang niet alle zwarten werk. Armoede, werkloosheid en een groeiende bevolkingsdichtheid van de townships bleken een voedingsbodem voor politieke beïnvloeding, radicalisering en uiteraard ook criminaliteit. In 1952 had onderwijskundige Willem Kieser ervoor gewaarschuwd dat de heersende gevoelens van discriminatie, achterstelling en jaloezie ten aanzien van de blanke welvaart vooral toegeschreven moesten worden aan communistische agitatie.

 

Van de sociale reproductie die de Nationalisten voor ogen hadden was dus, zeker buiten de thuislanden, geen sprake. Het veiligstellen van de blanke machtspositie en het redden van de gedroomde sociale orde vormden de belangrijkste beweegredenen voor de onderwijswet van 1953. Belangrijk was echter ook dat het bestaande onderwijs aan zwarten aan herziening toe was. Tot aan de invoering van de wet werd dit onderwijs nog gedomineerd door de missie- en de zendingsscholen. Op plekken waar zo’n school was gesticht, konden zwarten les krijgen van voornamelijk blanke onderwijzers. De overheid had hier nauwelijks enige bemoeienis mee, behalve dan een bijdrage aan het salaris van onderwijspersoneel. De crisis van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog hadden de financiële positie van de missiescholen sterk verzwakt. Voor zover er al sprake was van een onderwijssysteem stond dit op instorten.

 

In de ogen van de Nationalisten voldeden de missiescholen ook op een ander punt niet. Slechts een deel van de zwarten ging naar school. Maar zij leerden hier zoals gezegd juist te veel. De meer academische leerstof kweekte een onwelkome elite en tegelijkertijd een voedingsbodem voor vals politiek bewustzijn. Een dergelijke ontwikkeling sneed de zwarte af van zijn eigen cultuur.

 

In andere landen, zoals in de Verenigde Staten, had de overheid met succes massaonderwijs voor de bevolking ingevoerd. Ook daar wilde men voorzien in de behoefte aan laaggekwalificeerde arbeiders en het voorkomen van sociale misstanden. De invoering van een onderwijsstelsel van overheidswege bleek een goed instrument om de sociale en economische situatie te beïnvloeden. Vier jaar basisonderwijs bleek dikwijls al voldoende. Op dat vlak ging de Bantoe onderwijswet van dezelfde principes uit als onderwijswetten in sommige andere landen.

 

Met de Bantoe onderwijswet creëerde de regering het eerste massaonderwijs in Zuid-Afrika. Voor zwarten gold vanaf nu een leerplicht tot het tiende levensjaar (voor een blanke tot zestien jaar). Veel meer zwarten kregen de mogelijkheid om naar school te gaan. Deze wet was dus niet alleen bedoeld om de apartheid te versterken, maar ook om tegemoet te komen aan een grote onderwijsbehoefte. In de stedelijke gebieden was de school tevens een vertrouwde plaats voor de kinderen op tijden dat ouders zich met werk konden bezighouden. De school bood bescherming tegen verleidingen, ongelukken en criminaliteit. Voor de ouders die zelf vaak analfabeet waren en geen enkele ervaring met onderwijs hadden, was het voor het eerst mogelijk om onderwijsaspiraties voor hun kinderen waar te maken. Dit maakte dat het verzet onder de bevolking tegen de onderwijswet niet zo groot was. De achterliggende racistische grondslag van de wet werd ermee gemaskeerd of op de koop toe genomen.

 

Zwarte docenten stonden aanzienlijk kritischer tegenover de Bantoe onderwijswet. Velen van hen beseften wat de wet op de lange duur voor de bevolking zou betekenen: een onderhorig bestaan zonder al te veel ontwikkelingsmogelijkheden. In het bijzonder twee groepen docenten waren sterk tegen de wet gekant. Een groep ervaren docenten had al geruime tijd naast blanke docenten lesgegeven aan de missiescholen, veelal op basis van gelijkwaardigheid (behalve wat betreft het salaris). Op de missiescholen heerste dikwijls een gezonde kritische geest. Daarnaast was er een groep jonge docenten die in de veertiger jaren opgeleid waren aan de Fort Hare Universiteit in de Oost-Kaap. Aan deze universiteit had zich een kritisch politieke bewustzijn ontwikkeld. Veel van de studenten zijn later betrokken geraakt in het politieke verzet tegen het apartheidsregime. Fort Hare was een doorn in het oog van de Nationalisten.

 

De wettelijk bepaalde ouderbetrokkenheid bij de zwarte scholen maakte oppositie van docenten goeddeels onschadelijk. De langere termijn belangen van de docenten en het ANC strookten veelal niet met de praktische en korte termijn belangen van ouders. Zoals gezegd was het hen vooral te doen om de mogelijkheid tot onderwijs en kinderopvang. Ouders in het schoolbestuur snapten vaak niet waarom docenten tegen de wet wilden staken. Wanneer er op last van het ANC een staking werd aangekondigd, waren schoolbesturen hier dikwijls tegen gekant.

 

De uiteindelijke invoering van de wet had ingrijpende gevolgen. Zoals gezegd gingen per saldo veel meer zwarten onderwijs volgen – van 1 miljoen in 1955 naar 2 miljoen in 1965. De groei vond vooral plaats in de stedelijke gebieden. Ook verminderde in die periode het percentage schoolverlaters. Dit alles werd bewerkstelligd ondanks een gefixeerd jaarlijks overheidsbudget van 13 miljoen Rand. De kosten werden met name in de hand gehouden door bezuinigingen. De overheidssubsidie voor onderwijsboeken en schoolmaaltijden werd stopgezet. De overheidsuitgave per student daalde van 17 Rand in 1953 naar 12,5 Rand in 1960. Het aantal kinderen in de klas steeg van gemiddeld 42 in 1950 naar 55 in 1960. Bovendien werd een nieuwe docent slechts toegewezen bij een minimumaantal van 65 leerlingen. Het veel voorkomend resultaat was dat docenten in twee shifts gingen werken – het ene uur de ene groep en het andere uur de andere. Al met al is in de jaren zestig door de Zuid-Afrikaanse overheid 20 keer zoveel geld besteed aan onderwijs aan een blanke dan aan een niet-blanke. In de jaren zeventig veranderde dat tot een factor 10 en in de tachtiger jaren tot ‘slechts’ 4.

 

In 1959 werd door de Afrikaanse overheid de Extension of University Education Act ingevoerd. Vanaf dat moment werden er afzonderlijke universiteiten opgericht voor zwarten en kleurlingen. Deze universiteiten kregen een onderwijsprogramma voorgeschreven met het oogmerk een welwillende elite te kweken voor de thuislanden – leiders die het belang onderkende van een gesegregeerde samenleving en de rol die daarin aan zwarten was toebedeeld.

Zonder een speciale ministeriële toestemming was het voor een niet-blanke student niet langer toegestaan om nog tot de bestaande universiteiten toe te treden, zoals Fort Hare. Hoger onderwijs was dus in zekere zin bereikbaar voor zwarten, maar dan aangepast en beperkt.

Onder een deel van de zwarte bevolking bestond hier beslist animo voor, hetgeen te merken was aan de resultaten van enkele openbare highschools, zoals Orlando High in Soweto of Harold Cressy High in Kaapstad. Deze scholen konden zich qua resultaten meten met de beste van het land. De ironie wil dat diverse toekomstige leiders van de verzetsbeweging tegen apartheid hier opgeleid zijn.

 

Het oorspronkelijke doel van de wet – het veilig stellen van de blanke belangen in Zuid-Afrika, ontwikkelingsmogelijkheden verschaffen aan zwarten in hun ondergeschikte positie en het neutraliseren van de zwarte oppositie tegen de gewenste sociale orde – leek tot in de jaren zestig gerealiseerd te worden. Het aanvankelijke verzet tegen deze wet was goeddeels verstomd.

Maar onderhuids werden andere en minder vriendelijke verzetskrachten gemobiliseerd. Het massaonderwijs creëerde een nieuw bewustzijn onder de zwarte bevolking. De hoop dat zwart en blank nog tijdens dit leven op basis van gelijkwaardigheid in Zuid-Afrika konden samenleven, vervloog. Dat dit een illusie was, werd door het onderwijs in de zwarte ziel ingeprent. De zwarte identiteit – onderscheiden van de blanke – werd hierdoor juist bevestigd. Diezelfde Bantoe onderwijswet gaf dus een sterke impuls aan het zwarte zelfbewustzijn.

Ondertussen had het onderwijs geen effect op de noden en lasten van het dagelijks leven. Het leven voor een zwarte bleef een leven in de maatschappelijke marge. Armoede, beperkingen, repressie en vernederingen werden eerder meer dan minder. De door de Nationalisten nagestreefde, gescheiden sociale orde kwam steeds meer onder druk te staan. Het getik van de tijdbom werd luider.

 

Hoe keken de blanken destijds tegen de wet aan? Veel weldenkende, blanke Zuid-Afrikanen hadden tijdens het apartheidsregime het beste voor met het land en het volk. Maar je leefde nu eenmaal een roerige tijd. Je was opgezadeld met een erfenis uit het verleden. Mede door toedoen van overheidspropaganda achtte men de Bantu Education Law in het belang van de zwarten. Uit zichzelf hadden de zwarten een dergelijke voorwaartse stap in hun ontwikkeling nooit voor elkaar gekregen. Maar, zoals het nu eenmaal altijd in Zuid-Afrika ging, maatregelen die eigenlijk voor de bestwil van de zwarten werden genomen, werden door diezelfde zwarten juist als discriminerend ervaren. Als je de media mocht geloven dan was vooral de zwarte tegenwerking de oorzaak van het mislukken van veel ontwikkelingen.

 

Men was innig met elkaar verstrengeld geraakt in een onontwarbare problematiek. Je zat met elkaar in hetzelfde schuitje en je kon niet anders dan doorgaan en er het beste van maken, zo dachten vele blanken.

Er klonk steeds meer maatschappelijke kritiek. Dat de zwarten zich achtergesteld voelden en hun stem verhieven, was duidelijk. Er waren protesten, boycots en stakingen. Prominente zwarten, zoals Albert Luthuli en Walter Sisulu, verbrandden hun identiteitspasjes in het openbaar. Zij bezaten lef, maar ook waardigheid en dat maakte indruk, ook op de blanken. Sommige blanken werden ook burgerlijk ongehoorzaam, zoals de blanke vrouwen van de Black Sash en individuen zoals dominee Beyers Naudé, de schrijver Breyten Breytenbach en de actievoerders Martijn van Geems en Dennis Goldberg.

 

Het vervelende was dat het allemaal van kwaad tot erger leek te gaan, waardoor de oplossing steeds verder uit zicht raakte. De tegenstanders van de apartheid werden militant, gewelddadig. En zoals in die tijd gebruikelijk was de Zuid-Afrikaanse overheid ervan overtuigd dat ze gesteund werden door ‘de communisten’. Onder de noemer ‘communistische agitatie’ schaarde de overheid alles wat ook maar enigszins ‘een politieke, industriële, sociale of economische verstoring  binnen de Unie beoogde’ of wat ‘vijandige gevoelens tussen Europese en niet-Europese rassen aanmoedigde  met als vooropgezette bedoeling wanorde te scheppen’. Sommige Nationalisten namen dit overigens heel serieus. Met droge ogen verklaarde minister De Wet Nel in 1960 voor het parlement dat de ongeregeldheden in Pondoland veroorzaakt waren door blanke communisten die door onderzeeërs aan land waren gezet en die de heuvels in waren gevlucht toen de politie hen had ontdekt.

 

Hendrik Verwoerd, die aanvankelijk predikant wilde worden, heeft zich altijd fanatiek en onbuigzaam ingezet voor de apartheid. ‘Apartheid was voor hem meer dan een politieke filosofie, het was een religie,’ aldus de Britse oud-premier Harold Macmillan. Verwoerd was ervan overtuigd dat hij een 'zuivere zaak' diende en wilde ‘het apartheidssysteem zo diep in de maatschappij wilde verankeren dat latere generaties het niet meer zomaar konden loswrikken’. Daarnaast was Verwoerd ook een nationalistische Afrikaner die Zuid-Afrika wilde verlossen van de Britse overheersing. In 1954 had hij Malan opgevolgd als premier en zijn kans gegrepen om zijn idealen te verwezenlijken. In 1960, nadat de blanke Zuid-Afrikanen in een referendum met een krappe meerderheid vóór hadden gestemd, riep Verwoerd de republiek uit. Hij zorgde ervoor dat Zuid-Afrika uit het Britse Gemenebest trad. ‘Na zestig jaar heeft Zuid-Afrika de Boerenoorlog gewonnen,’ kopte de Nederlandse krant De Telegraaf.

Kort daarvoor was Verwoerd ontsnapt aan een aanslag. De dader, David Pratt, had een psychiatrisch verleden (en pleegde nadien zelfmoord). Verwoerd was gewond, maar herstelde snel. Uiteindelijk is het met Verwoerd niet goed afgelopen. Op 6 september 1960 werd hij doodgestoken tijdens een zitting van het parlement door een parlementsbode, genaamd Dimitri Tsafendas. Tsafendas was van Grieks-Mozambikaanse afkomst. Aanvankelijk had hij zijn daad politiek gemotiveerd: weerzin tegen het apartheidsregime van Verwoerd. De rechter bepaalde hem ontoerekeningsvatbaar. In de officiële regeringsverklaring werd Tsafendas echter geestesgestoord genoemd en zijn daad apolitiek.

 

De dood van Verwoerd had uiteindelijk weinig politieke gevolgen. De Nasionale Party bleef stevig in het zadel, zij het dat ze onverminderd het hoofd moesten bieden aan forse maatschappelijke en politieke problemen. Daarnaast had de blanke zelf ook zo zijn eigen problemen. Het levensonderhoud werd alsmaar duurder als gevolg van internationale boycotten. Hij moest het schoolgeld voor zijn kinderen betalen. Zijn vrouw wilde zich graag modieus kleden en op taalcursus. En dan moest hij ook nog zijn hypotheek aflossen. Hij werkte keihard om zijn gezin te onderhouden en daarnaast ook de housemaid en de gardener. Die laatste twee stopte hij regelmatig een extraatje toe. ’s Ochtends gaf hij ze een goed ontbijt, opdat ze niet van hun stokje gingen. Toen de gardener in de gevangenis belandde vanwege openbare dronkenschap had hij zijn borg betaald.

 

In hun dagelijkse arbeid getuigen mensen doorgaans van een rationeel plichtsbesef, maar in hun persoonlijke opvattingen en in hun persoonlijke contacten tonen ze zich eerder sentimenteel dan berekenend. Vele blanken hadden op het persoonlijke vlak weinig problemen met de zwarte. Eigenlijk hadden ze het beste met hen voor. Ze gaven gul aan liefdadigheidsinstellingen. Het was slechts een minderheid die er op principiële gronden een kleurbarrière op nahield (zoals president Verwoerd die nooit zwart personeel heeft willen hebben). Sommige blanken huldigden zelfs het ideaal dat ze ooit op voet van gelijkheid zouden samenleven met welk ras dan ook. Maar of dat hier en nu in Zuid-Afrika mogelijk was? Bovendien moest je ervoor waken om dergelijke vooruitstrevende denkbeelden luid te verkondigen. Je kon maar zo de veiligheidsdienst op je dak krijgen en een paria worden binnen de blanke gemeenschap. Kortom, je deed er verstandig aan de bestaande situatie te accepteren en te respecteren.

 

Misschien wel het ergst van alles was de kritiek uit het buitenland. Dat het Zuid-Afrikaanse apartheidsbeleid veroordeeld werd op de conferentie van onafhankelijke Afrikaanse staten van 1958 in Accra was begrijpelijk. Maar de anti-apartheid beweging die in de jaren zestig mode werd in West-Europese landen, was gestoeld op antiwesterse vooroordelen. In de meeste landen had men geen enkele ervaring met rassenproblematiek.

In 1963 werd in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 181 aangenomen waarin de afschaffing van de apartheid werd bepleit. De internationale gemeenschap werd opgeroepen om geen wapens meer te leveren aan Zuid-Afrika. In 1964 werd Zuid-Afrika geweerd van de Olympische Spelen. Aan het eind van de zestiger jaren werd door verschillende landen tevens een economische en culturele boycot ingesteld. Na het bloedbad in Soweto werd op grond van resolutie 418 een verplicht wapenembargo ingesteld. Zuid-Afrika raakte steeds verder geïsoleerd in de wereld.

 

Het was duidelijk dat de internationale gemeenschap ten aanzien van Zuid-Afrika met twee maten mat. Men had er nauwelijks oog voor dat de blanken het land tot welvaart hadden gebracht. Ook had men geen oog voor de rol van Zuid-Afrika in de strijd tegen het communisme. Het was de tijd van de koude oorlog. De Sovjet-Unie vormde het grote gevaar voor de wereldvrede. Desondanks kon het rekenen op de sympathie van losgelagen linkse intellectuelen. Maar Zuid-Afrika? Bij het minste of geringste werd het land bekritiseerd en de les gelezen, en niet alleen door intellectuelen.

Wat dat betreft toonde de Amerikaanse overheid zich veel genuanceerder. De Verenigde Staten kenden niet alleen dezelfde rassenproblematiek, ze namen het communistische gevaar ook serieus. In dat opzicht was Zuid-Afrika een trouwe bondgenoot. Ook Amerika was beducht voor communistische inmenging zodra apartheid zou worden losgelaten. Het ANC was in hun ogen vatbaar voor communistische infiltratie. De burgeroorlog in Angola, waarin met Russische steun ook Cubaanse militairen meevochten, toonde aan dat dit doemscenario zeer reëel was. Tot in de jaren tachtig hebben de Verenigde Staten in hun politiek van ‘constructieve betrokkenheid’ het apartheidsregime financieel en militair gesteund.

 

Al met al stond de Zuid-Afrikaanse regering voor de moeilijke opgave om de dreiging van terreur en communisme het hoofd te bieden en ondertussen de economie draaiende te houden onder een toenemende internationale boycot. Ga er maar eens aan staan! Zeker, veel binnenlandse maatregelen waren hardvochtig, maar in dit land en onder deze omstandigheden was er niet aan te ontkomen. Als je alles op zijn beloop zou laten, zou het land een chaos worden en ten prooi vallen aan – daar had je ze weer – de communisten. Ook voor de zwarte was dit uiteindelijk het beste. Geduld. In de toekomst zou het wellicht beter worden.

 

Wat is er met mij gebeurd sinds het doortastende optreden van mijn leermeester Isaac? Ben ik pacifist-af geworden? Ben ik ten prooi gevallen aan een laf soort relativisme? Probeer ik de apartheid te vergoelijken? Durf ik te beweren dat het allemaal heel menselijk was en dat het net zo goed andersom had kunnen zijn? Dat de slachtoffers er zelf ook schuld aan hadden? Omdat ik zo’n aardige neef heb en hem lippendienst wil bewijzen?

Nee. Na het bezoek aan Zuid-Afrika ben ik er nog dieper van doordrongen dat de periode van apartheid mensonterend en traumatisch is geweest, met onnoemelijk veel slachtoffers en talloze daders. Vele ervan hebben een naam. Apartheid is niet menselijk, maar het is uiteindelijk wel mensenwerk geweest. In tegenstelling tot vroeger wil ik een poging wagen om apartheid te begrijpen door mijzelf te begrijpen. Een voorwaarde daartoe is dat ik mijn definitieve oordeel opschort.

 

Het is verbazingwekkend dat de daders en verantwoordelijken ‘geen misdadigers zijn met typisch criminele afwijkingen, maar mensen met een bijna lyrisch plichtsbesef, met accuratesse en vooral met sentiment. Zij waren ingebed in een systeem dat alleen al door zijn systematiek gewelddadig was, en hun sentiment is de manier waarop de opstandigheid tegen het geweld wordt omgezet in verzoening en berusting. Zij verschillen daarin niet van hun tijdgenoten en deze omstandigheid ontneemt ons de kans om hen als zondebokken los te maken uit de context […] en als vreemde dingen de woestijn in te sturen. Het is bij wijze van spreken maar een toeval dat wij niet in hun plaats gestaan hebben. De schuld in het geweld kan nooit restloos berekend en geïndividualiseerd worden […].’ (CV, Tegen het Geweld)

 

Anders gezegd, de scheidslijn tussen goed en kwaad is niet altijd duidelijk aan te geven. Althans niet zoals de beoogde scheidslijn, de segregatie, van het apartheidsregime. Ook loopt de scheidslijn niet altijd tussen slachtoffers en daders, zoals ik in mijn verzetsperiode beweerde. De beslissende scheidslijn loopt niet zozeer tussen mensen of tussen groepen mensen, maar dwars door mensen, dus ook dwars door mijzelf. Het beest huist niet slechts in specifieke mensen, het beest huist in ons allen. En wat voor het beest geldt, geldt ook voor de engel. Ondanks het immense machtsverschil tussen slachtoffer en dader is dit wat beide verbindt.

 

Vooral wanneer we uit vrees voor het beest in de ander samenklitten met eendere soortgenoten en bij elkaar beschutting zoeken, ontstaat het gevaar voor vermonstering. Wie tegenstellingen cultiveert, maakt  sentimenten kansrijk en stelt ze in staat als eigenmachtige en gewelddadige grootheden aan de oppervlakte te komen (CV). Voor we er erg in hebben, zijn de eerste treden gezet op de ladder van rechtschapenheid. Bij elke vervolgstap, hoe goed bedoeld ook, wordt die ander een beetje verder ontmenselijkt. Meer en meer wordt de blik naar binnen gericht, op de eigen goede bedoelingen. We verharden, we raken ingekapseld en er is geen weg meer terug: verbodsbepalingen, verbanningen, deportaties, gevangenisstraf. De verharding van onze overtuiging en onze goede bedoelingen maakt ons tot beesten. Maarten Toonder heeft dit treffend weergegeven in zijn onvolprezen verhaal Het Monster Trotteldrom.

 

Officieel is de slavernij in zuidelijk Afrika afgeschaft 1834. Sindsdien worden zwarten niet meer in het gareel gehouden met ijzeren kettingen om hals en benen. De apartheid is officieel afgeschaft in 1990. Maar hoe reken je af met de apartheid in de mens? Hoe verander je een mentaliteit die door de eeuwen heen is gegroeid? Wie op deze vragen een pasklaar antwoord heeft, mag opstaan.

De opgetogenheid en de euforie van 1994 en de vijf jaren van ‘wijs en inspirerend leiderschap’ van president Mandela hebben bij veel Zuid-Afrikanen – zwart en blank – plaatsgemaakt voor teleurstelling, zelfs wanhoop. ‘Een fors deel van de teleurstelling is het gevolg van onrealistische verwachtingen die niet in een handomdraai waargemaakt konden worden. Daarnaast is een aanzienlijk deel ervan veroorzaakt door datgene wat in de afgelopen jaren op een trieste manier verkeerd is gegaan: corruptie, nepotisme, de arrogantie en het misbruik van de macht onder precies die mensen die ooit het slachtoffer van zulke wanpraktijken waren; en tegelijk met deze deprimerende litanie wordt er veel te gretig geappelleerd aan de slachtofferrol wanneer beloften niet worden nagekomen’, aldus André Brink in 2001.

 

De enige, op dat moment ter beschikking staande daadkracht van de nieuwe bestuurders was de eigenmachtigheid waarmee men hartstochtelijk gevochten had tegen de apartheid. Hiermee had men terecht gepoogd zaken naar de hand te zetten, recht te zetten. Maar je hebt een heel andersoortige daadkracht nodig om te bewerkstelligen dat je samen leert leven in vrede. Dat is een heel ander verhaal. De gunstige afloop van een traumatisch verleden vergt een lange adem en is niet te bewerkstelligen met korte termijn daadkracht.

Vreedzaam samenleven is sowieso niet naar je hand te zetten. Zoiets moet ontkiemen op vruchtbare bodem. Het moet in alle rust opgroeien en uiteindelijk opbloeien. Tegenover ware vrede staan we machteloos. ‘Er zijn doelen die alleen bereikt kunnen worden door passiviteit. En deze doelen zijn niet de minst belangrijke. ’ Als voorbeelden noemt Verhoeven ‘het geluk, het inzicht, de liefde en de vrede – van alles wat zich, door de omvang van zijn betekenis alleen al, onttrekt aan de greep van de eigenmachtigheid’ (CV – Weerloos Denken).

 

Toen Mandela in 1994 president was geworden, werd de gerespecteerde Sibusisu Bengu in de regering opgenomen als Minister van Onderwijs. Een van de vraagstukken waarvoor de kersverse minister stond, was het opkrikken van het niveau van het onderwijs aan zwarten. Tevens wilde hij aan de slag met het ‘eurocentrische’ karakter van het onderwijs. Op dit punt heersten felle sentimenten in het onderwijsdebat. Volkomen begrijpelijk gezien de oogmerken en de traumatische gevolgen van de onderwijswetgeving voor zwarten ten tijde van het apartheidsregime. Maar tegelijkertijd waren die sentimenten vrijwel spiegelbeeldig aan de sentimenten die geleid hebben tot het van bovenaf opleggen van de Bantu Education Law. In dit geval werd niet langer de 'zwarte Engelsman' verfoeid, maar de 'verengelste zwarte'.

Onder invloed van de anti-eurocentrische sentimenten besloot Bengu tot een aantrekkelijke, maar ingrijpende maatregel: blanke docenten konden met een gunstige regeling vervroegd met pensioen. De gedachte was dat het gehate eurocentrisme wel zou verdwijnen met het vertrek van de blanke docent. In totaal maakten zo’n 130.000 ervaren docenten gebruik van dit aanbod – een enorme brain drain voor het onderwijs.

 

Een tweede ingrijpende maatregel werd genomen door Bengu’s opvolger Kader Asmal. Asmal introduceerde Outcome Based Education (OBE) als leidend schoolsysteem voor heel Zuid-Afrika. Hiermee werd tegemoet gekomen aan de anti top-down sentimenten vanuit de apartheidsperiode. Onder de noemer OBE kunnen we talloze varianten van onderwijs scharen, waarin de competentieontwikkeling van de student centraal staat. Gedurende zijn ontwikkeling moet de student op verschillende manieren tonen wat hij weet en wat hij kan. Zijn vooruitgang wordt bepaald aan de hand van werkstukken, samenwerkingsprojecten, toetsen en proeven van bekwaamheid. In theorie is het een op maat gesneden vorm van onderwijs, in de praktijk is het uiterst moeilijk te implementeren. Om het curriculum op de individuele behoefte in te richten is op zich al a hell of a job, maar ook het monitoren van de vooruitgang is zeer arbeidsintensief. Het vergt een complexe administratie. Voor dit alles heb je tijd, ruimte en faciliteiten nodig, en niet te vergeten ervaren en goed opgeleide docententeams en een goed functionerend schoolmanagement. Het Zuid-Afrika was hier op het moment van invoering in 1998 beslist niet klaar voor.

 

Bij de invoering had Jonathan Jansen, destijds hoogleraar aan de West-Kaap Universiteit, al het failliet van dit experiment voorspeld. ‘OBE zal mislukken, niet omdat politici en bureaucraten onvoldoende geïnformeerd zijn over de omstandigheden van het Zuid-Afrikaanse onderwijs, maar omdat hun beleid primair bepaald wordt door politieke imperatieven die weinig van doen hebben met de werkelijkheid van het klaslokaal. In plaats van een voedingsbodem voor vernieuwing creëren zal OBE de bestaande kwetsbare leeromstandigheden op de scholen en in de klassen van het nieuwe Zuid-Afrika verder ondermijnen.’

 

De gevolgen van al deze goedbedoelde daadkracht waren dramatisch. Er waren veel te weinig ervaren en bekwame zwarte docenten. De opleidingskwaliteit en -capaciteit voor docenten schoot ernstig te kort. Schoolmanagement was er niet op voorbereid. En de financiële middelen ontbraken.

Docenten konden zich de complexe materie onvoldoende eigen maken. Ze kwamen om in het werk. Velen van hen raakten gedemotiveerd. Nog steeds geven veel ongekwalificeerde docenten les. Een deel van hen komt regelmatig te laat. Sommigen staan zelfs dronken voor de klas.

Momenteel verlaat ruim meer dan de helft van de zwarte middelbare scholieren de school zonder een diploma. De meesten van hen verlaten de school al vóór het examen. Op de voormalige blanke scholen die sinds de afschaffing van de apartheid ook door zwarte leerlingen worden bezocht, gaat het er veel beter aan toe. Slaagpercentages van meer dan 90 procent zijn hier geen uitzondering.

 

Albert Luthuli, de vroegere ANC-leider en Nobelprijswinnaar, heeft in zijn autobiografie Vrijheid Voor Mijn Volk mild en genuanceerd geoordeeld over cultuur overschrijdend onderwijs. In de jaren twintig en dertig had Luthuli zelf op Engelstalige missiescholen gezeten. Hij had geen enkele moeite met de Europese teneur. ‘Er bestond voor de leerlingen net zomin enige noodzaak om zwarte Engelsen te worden als voor de leraren om blanke Afrikanen te worden. Er kwam een contact tot stand tussen twee culturen en zowel de Afrikanen als de Europeanen werden erdoor beroerd. Beiden deden er hun voordeel mee en beiden werden erdoor verrijkt. Zowel op Elendale als op Adams, en informeel ook bij andere gelegenheden, heb ik onderwijs ontvangen van blanke leermeesters. Ik ben mij bewust van een diepe erkentelijkheid voor wat ik heb geleerd. Ik blijf Afrikaan. Ik denk als een Afrikaan, ik spreek als een Afrikaan, ik handel als een Afrikaan en als Afrikaan vereer ik de God wiens kinderen wij allen zijn. Ik zie niet in waarom het anders zou moeten zijn.’

 

Daadkracht die gebaseerd is op haast, onwetendheid en heersende maatschappelijke en politieke sentimenten – hoe plausibel ook – draait onherroepelijk uit op een vorm van geweld, in die zin dat hiermee de aard en de mogelijkheden van de werkelijkheid worden overschat, of juist genegeerd. Een dergelijke daadkracht heeft het apartheidsregime op het pad van de misdaad gebracht. Maar zelfs met idealen, gedrevenheid en goede bedoelingen loop je al gauw het risico de werkelijkheid geweld aan te doen.

 

Sinds 1994 is het ANC in Zuid-Afrika aan de macht. Is de regering in staat om de hardvochtige, historische lessen ten goede te gebruiken? Van Tutu is de beroemde uitspreek: ‘Beter dan gerechtigheid in de vorm van vergelding is gerechtigheid die tot verzoening leidt.’ Maar is dat niet wat gemakkelijk gezegd? Verzoening na alle vernederingen en leed? Is vergelding niet veel menselijker en rechtvaardiger? Met vergelding kunnen we teruggrijpen op het verleden. Met als gevolg een overzichtelijke scheidslijn tussen daders en slachtoffers, boetedoening voor de ene partij en genoegendoening voor de andere. Gerechtigheid zoals het altijd bedoeld is. Realistisch. Iets dat doelgericht en daadkrachtig ter hand kan worden genomen.

Verzoening als notie – een slechts met de mond beleden verzoening – is verleidelijk. Ik heb het dan over een sentimenteel verweer tegen ‘de ellende in de wereld’. Als notie biedt de christelijke opdracht tot vergeving en verzoening geen maatschappelijke oplossing. Ze verschaft ons wel een zekere mate van gemoedsrust. Overal is haat en oorlog, maar met een preek over vergeving en een tegeltje aan de muur met een mooie spreuk over verzoening kunnen we de ellende in elke geval verbaal buitensluiten. 

 

De verzoening waar Tutu op doelt, is echter allesbehalve sentimenteel. Ze is ook niet zomaar te herleiden tot iets vertrouwds, tot iets comfortabels, tot een notie uit de Bijbel. Het is een daad die telkens opnieuw gesteld moet worden, een kwetsbaarheid die keer op keer bevochten moet worden. Het vraagt van alle betrokkenen openheid, het terughouden van de primaire aanvechtingen en een voortdurende deconstructie van de eigen overtuigingen en verwachtingen. Een pijnlijk proces dat doorgaans geen bevestiging is van de geschiedenis, maar juist een weerlegging ervan.

Mandela heeft zelf hiervan een imponerend voorbeeld gegeven. In 1963 verdween hij voor 27 jaar achter de tralies, in opdracht van president Verwoerd. Enkele jaren na zijn vrijlating, in 1996, is hij op theevisite gegaan de toen 94-jarige Betsie Verwoerd, weduwe van Hendrik Verwoerd. Na de afschaffing van de apartheid had Betsie zich met blanke geestverwanten teruggetrokken in Orania, een dorp in de Noord-Kaap dat in de volksmond bekend staat als een eigenmachtig uitgeroepen, blanke vrijstaat. Mandela heeft hier samen met Betsie bloemen gelegd op het graf van Hendrik. Mandela ondersteunde de oude weduwe bij haar verklaring tot de toegestroomde pers. Ze bepleitte als voorheen het zelfbeschikkingsrecht voor blanke Afrikaners. Deze daad van verzoening kan gezien worden als een doorbreking van het zich alsmaar herhalende proces van vergelding op vergelding. Per definitie is de uitkomst van zo'n breuk met het verleden ongewis. Het is een catharsis met een hoopvol, maar niet te voorspellen perspectief.

 

De hamvraag is of we zo'n catharsis wel kunnen en mogen verwachten van de slachtoffers? Is zo'n daad van verzoening wel realistisch? Om te beginnen weten we allemaal dat geen enkel trauma te verhelpen is zonder pijn. Voor aangedaan leed bestaan geen huismiddeltjes. Elke oplossing uit de categorieën 'vertrouwd, snel, gemakkelijk, efficiënt en gegarandeerd' draait onvermijdelijk uit op een terugkeer naar het verleden. De manier waarop men volgens Tutu een eeuwenlange keten van ellende en vernedering kan doorbreken vraagt daarentegen het kritisch en hoopvol betwijfelen van historische wetmatigheden. Daarvoor is ruimhartigheid nodig en moed en geduld. Eenvoudig gezegd, dit vraagt telkens opnieuw het bevechten van een menselijke beschaving.

Aldus beschouwd is er feitelijk weinig andere keus en is Tutu’s verzoening een realistische optie, misschien wel de enig mogelijke. ‘Gerechtelijke procedures en politieonderzoeken geschieden doorgaans traag en inefficiënt. Bekentenissen, vergevingsgezindheid en verzoening zijn in het dagelijks leven van volken niet slechts zweverige religieuze en spirituele zaken, vaag en onrealistisch. Het zijn juist praktisch politieke zaken’, aldus Tutu.

 

De protesterende fijnproever aan het begin van deze overweging had gelijk. Als ik niet precies weet wat de afdronk is, hoe kan ik dan beweren dat deze niet tot zijn recht komt? Wat ik geproefd heb, was niet te herleiden tot iets vertrouwds. Het was niet los te zien van de context waarin ik het proefde. Die context is een land in wording, een land zonder vaste identiteit. Sinds de afschaffing van de apartheid moet Zuid-Afrika zichzelf opnieuw uitvinden en daar is het pas onlangs mee begonnen. Dat men destijds  geweigerd heeft te breken met het koloniale verleden en de slavernij, eist nu een hele zware tol. Nogmaals, wie hieraan schuld heeft, laat ik in het midden. Ook negeer ik de vraag wat de rol hierbij was van westerse mogendheden. Ongetwijfeld is er (gouden en diamanten) garen gesponnen bij de steun aan het apartheidsregime.

Het afschaffen van de apartheid was een overtijds gebeuren. Mede daarom was het een grotere breuk met het verleden dan eerdere dekolonisaties in andere Afrikaanse landen (die op zichzelf al zo ingrijpend waren). Sinds 1990 is Zuid-Afrika niet meer het beoogde Europese land van blanken. Maar het is ook geen Afrikaans land van zwarten. Het is een nog grotendeels onontdekt niemandsland ergens tussen de eerste en derde wereld. Oude vanzelfsprekendheden kwamen op losse schroeven te staan, oude identiteiten zijn van de ene op de andere dag liquide geworden. Het zal nog wel even duren voordat zaken gaan uitkristalliseren. Of dit uiteindelijk resulteert in een breuk met het verleden of een voortzetting ervan, moeten we afwachten.
 

Mijn streven naar een ongerepte afdronk getuigt van misplaatste daadkracht. Het toont aan dat ik eveneens aan het verleden hang en dat ik moeilijk uit de voeten kan met een ongewisse toekomst. Maar met activistisch redeneren zal het me niet lukken een onaangename nasmaak uit te poetsen. Misschien is dat maar goed ook. Het resultaat van deze overweging is in ieder geval een begin aan de herwaardering van die nasmaak. Uiteindelijk kan bitter ook een beetje aangenaam worden.