Voorwoord

 

Dit essay is het derde en laatste in een reeks over het onderwerp ‘Ethiek in het BVE-veld’. Het eerste essay (BVEthiek, Een studie naar ethische aspecten binnen Beroepsonderwijs en Educatie, 2005),  betreft een praktische verkenning van het begrip ethiek en een schets van de behoefte aan ethiek in samenleving en onderwijs. Het tweede essay (Pas op voor ethiek, 2006) waarschuwt tegen morele lichtzinnigheid, het esthetische gebruik van ethiek en de Verharmlosung van ethische problematiek.

In dit essay wordt meer vanuit wijsgerig oogpunt gekeken naar ethische vorming in het beroepsonderwijs. Centraal staat de rol die alle betrokkenen in deze vorming spelen.

 

Aanleiding voor dit essay is het artikel Liever geen filosofie, Over filosofie in het Hoger Beroepsonderwijs (september 2006) van Harry van Veghel. In dit onderwijskritische betoog komt Van Veghel tot enkele prikkelende uitspraken, zoals:

Al te vaak worden studenten slechts opgezadeld met flarden filosofische kennis waarin de samenhang ontbreekt. Dat zal er vooral toe leiden dat ze weten dat ieder oordeel vanuit een ander standpunt gerelativeerd kan worden. Een beetje Kant over de autonomie van het handelen, een beetje Descartes over ‘ik denk dus ik ben’ en een beetje kennis van de ideeënwereld van Plato, zal studenten wel in de beste humanistische traditie wat geleerder over laten komen, maar zal weinig helpen voor een verpleger aan een ziekenhuisbed, een journalist bij een reclameblad of een logistiek medewerker in een transportbedrijf. Het zal hen eerder onzekerder maken om te vertrouwen op het eigen innerlijke richtsnoer waarmee ze wellicht nog opgegroeid zijn. Een klein beetje filosofie-onderricht kan een quasi-kritische houding versterken, waarin je alleen geleerd hebt niet zomaar op je (voor-)oordelen te vertrouwen, zonder daarvoor iets in de plaats te kunnen stellen.

 

Er zijn momenteel diverse initiatieven in het BVE-veld (tegenwoordig toch weer MBO-veld genoemd) om ethiek tot een onderdeel van het curriculum te maken, hetzij als algemene competentie, hetzij specifiek als beroepsethische vorming. De voor de handliggende vraag is in hoeverre hierbij lering kan worden getrokken uit ervaringen bij vergelijkbare initiatieven in het Hoger Beroepsonderwijs. Die vraag wil ik hier beslist niet beantwoorden. Daarvoor zou meer onderzoek nodig zijn. De inspiratie vanuit één prikkelend artikel, ergens uit de hoek van het HBO is als basis te mager.

Bovendien zijn er aanzienlijke verschillen tussen Middelbaar en Hoger Beroepsonderwijs, onder meer wat betreft de populatie, het curriculum en de organisatie. Ten slotte zijn filosofie en ethiek niet inwisselbaar. Ondanks onderlinge verwevenheid zijn ze nadrukkelijk onderscheiden.

 

Dat ik het artikel van Van Veghel toch een rol speelt in deze verkenning, heeft te maken met een centraal thema dat beide onderwijssoorten – en trouwens iedere vorm van onderwijs – verbindt. We leiden jonge mensen niet alleen op tot zelfredzame en competente mensen, aangepast aan de eisen van de huidige maatschappij. We verlangen ook van hen dat zijn mede kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en waar nodig de verandering van die maatschappij. En dat laatste vergt een vermogen tot kritische (zelf-) reflectie. Ook het onderwijs zou hierin moeten bijdragen en

het subject op zichzelf terugwerpen, hem bewust maken van zijn eigen vooronderstellingen en vooroordelen, van zijn morele verantwoordelijkheid, bewust maken van de historische, biologische, sociale en economische geconditioneerdheid van zijn geest.[i]

Binnen dit thema lopen filosofie en ethiek een flink eind gezamenlijk op.

 

Centraal in het betoog staat het begrip ‘ethisch spectrum’. Het betreft een schematische waaier van morele kwaliteiten en hoedanigheden in onze dagelijkse handel en wandel. Aan de uiteinden van dit spectrum bevinden zich de volslagen vrijheid van het individu en de absolute gebondenheid van het individu binnen de gemeenschap. Hiermee kan op kunstmatige en vereenvoudigde wijze het spanningsveld zichtbaar worden gemaakt waarbinnen ieder handelend gemeenschapsmens zich bevindt. Dit spanningsveld vormt het voortdurende en centrale basismotief voor de wenselijkheid en de noodzaak om aan ethiek te doen.

 

Voor de verbeelding van genoemde vrijheid en gebondenheid wordt een metafoor gebruikt die ontleend is aan Nietzsche’s Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik. Hierin wordt de rol van Apollo en Dionysos binnen het Olympische pantheon geprojecteerd op de menselijke geest. Waar Dionysos heerst, vervagen de grenzen en ontstaat ongebreideldheid terwijl Apollo juist de grenzen aanzet en mensen bindt. Deze Apollinisch-Dionysische polariteit vormt een van de basisdimensies van de menselijke cultuur.

 

Sterk vereenvoudigd zou je kunnen zeggen dat het menselijke vermogen tot dispositie die andere basisdimensie is. Tussen mens en omringende wereld bevindt zich een speelruimte met de mogelijkheid om te kiezen, zich in te houden en een zekere afstand te bewaren tot zijn eigen behoeften en primaire drijfveren.

 

Aristoteles heeft ons een ethisch vocabulaire nagelaten dat nog steeds actueel is. Mits we de verouderde uitdrukkingen aanpassen aan het hedendaagse spraakgebruik, kunnen de noties van bijvoorbeeld ‘deugd’ en ‘het juiste midden’ ons goede diensten bewijzen. In dit essay is als centrale notie gekozen voor de ‘rol’ die we spelen in de praktijk. Het is zaak dat we individueel en gezamenlijk een balans kunnen vinden in onze rol in ethische aangelegenheden. De rol van initiatiefnemer en de voorbeeldrol zijn hierbij nadrukkelijk van belang.

 

De uitgangspunten bij dit alles zijn:

 

Ethische vorming betreft niet alleen de studenten maar allen die bij het initiatief betrokken zijn.
‘Heilzaam handelen’ ontstaat in dispositie en ‘heilzaam samenleven’ vergt het juiste midden. Ethiek is in zekere zin een zaak van balans.
Enthousiasme is de belangrijkste drijfveer voor ethische initiatieven. Dat maakt dat we het bovenal moeten hebben van het inspirerende voorbeeld. Veel hangt af van de mogelijkheid om de integriteit van het initiatief te beproeven.
Absolute waarden hebben vandaag de dag afgedaan, maar hoge idealen niet. Het lichtende voorbeeld kan ook tegenwoordig nog inspireren. Maar dat vraagt van ons wel dat we kleur bekennen.

 

Een en ander mondt uit in een praktisch voorbeeld van een ethische rolverdeling. Op kleine schaal worden de voorafgaande uitgangspunten uitgewerkt aan de hand van een casus, namelijk de invoering van ethische vorming binnen het beroepsonderwijs. Hierin worden aan een drietal kernspelers – de student, de docent en de initiatiefnemer vanuit management en beleid – een ethische rol toegedicht.

 

Voor dit essay ben ik te rade gegaan bij enkele wijsgeren. Met name de door Aristoteles en Heidegger ontsloten waarheden spelen een rol bij de overwegingen. Maar alle waarheden zouden verbleken als er geen liefde tot de wereld zou zijn, door Hannah Arendt aangeduid met ‘amor mundi’. Hierin ligt het geheim van ethiek en van werkelijk heilvol leven. Als er een inspirerende schrijver is aan wie ik in dat opzicht schatplichtig ben, dan is het wel Etty Hillesum.

 

Ik ben me er bewust van dat dit essay niet gemakkelijk wegleest. Beweren dat daar een diepere bedoeling achter zit, is onethisch. Dan zou ik gewoon jokken. Het vergt een schrijver van een aanzienlijk groter formaat om hier meer leesbaarheid in aan te brengen. De diepere bedoeling komt dan ook bij toeval om de hoek kijken. Wellicht dat de leesbaarheid ook het feit symboliseert dat ethiek zelf geen fast food is. Bij tijd en wijle is ethiek gewoon taaie kost. Het ligt soms zwaar op de maag en leidt tot een trage vertering. En helaas, er bestaat geen enkel formaat ethicus die ons dit in beter verteerbare vorm kan toedienen. Ethiek is nu eenmaal ‘eten wat de pot schaft’.

 

Wat het soms extra lastig maakt is de taal waarvan we ons moeten bedienen. Ethiek kijkt iets verder dan het feitelijke. Over de grens van het feitelijke laat de taal ons in de steek. Mede daarom heb ik een eerder geschreven tekst over de beperking van taal voor deze gelegenheid bewerkt en toegevoegd als bijlage.

 

Het gebruik van gezwollen taal zou kunnen suggereren dat we met verheven zaken te maken hebben. Soms is dat zo. Soms is geluk van een andere orde dan plezier. Maar laat u niet misleiden. Ethiek heeft primair te maken met de handel en wandel van alledag, met dagelijkse ‘platte’ aangelegenheden. Het voornaamste dat ethiek doet is enige morele diepte en intensiteit aan te brengen in het leven van alledag. Heiligheid is is hiervan beslist niet het doel. Het gaat hooguit om het bevechten van schijnheiligheid.

 

 

April 2007, versie 1.1

Paul Tempelaar


 

[i] Van Veghel (2006)