Het lichtende voorbeeld

 

 

Wanneer iemand een ethisch initiatief neemt, dan komt het vaak doordat hij of zij ergens warm voor loopt. Dan is er enthousiasme in het spel. Om nog even naar Plato’s grot terug te keren, de initiatiefnemer heeft een glimp opgevangen van een andere werkelijkheid. Of van het stralende licht van nieuwe mogelijkheden. En dat inspireert, het maakt warm. Het kan natuurlijk ook zijn dat er minder ethische motieven in het spel zijn, maar dat laten we nu verder buiten beschouwing.

 

Hoe nu dit enthousiasme over te dragen op anderen? Hoe inspireer ik anderen? Hoe krijg ik de mede grotbewoners mee de grot uit, naar het zonlicht? Het is duidelijk, je kunt eigenlijk alleen de grot verlaten in een vrijwillige act. Iemand de grot uit dwingen werkt doorgaans niet. En als je geen inspirerende leiders hebt van het kaliber van Mozes en Aäron, dan is een massale evacuatie van welwillende mensen gewapend met het voordeel van de twijfel gedoemd te mislukken.

 

Heidegger heeft zich in de roerige nadagen van de Weimar-republiek uitgebreid met dit vraagstuk beziggehouden. In feite voelde hij zich op grond van zijn eigen filosofie gedwongen om in daad om te zetten wat hij in woord beleden had. Namelijk dat filosofie zich niet buiten of boven de wereld moest stellen, maar juist in het hart van ‘het zijn’.

Hoe kon hij ook zijn toehoorders zover krijgen dat ze niet geïnteresseerd achterover zouden leunen, maar dat ze in beweging zouden komen en massaal uitbreken uit hun oneigenlijke en vervallen bestaan? Het wachten was op een overtuigende filosofie. Althans zo meende Heidegger, terwijl hij de filosofie steeds meer verwarde en vermengde met politiek.

Er was evenwel ook nog een andere mogelijkheid. Als hij zelf niet bij machte zou zijn om de mensen de grot uit te jagen, dan zouden de omstandigheden het moeten. Het wachten was op het juiste moment, dat er zich ‘bestaansmachten’ zouden openen die een heel volk in beweging konden brengen. De tijd moest er rijp voor zijn.

In een poging om de centrale notie van ‘onbehuisdheid’ te verheffen van het niveau van het strikt individuele tot het niveau van de gemeenschap en de politiek, haakte Heidegger aan bij een twijfelachtige metafysica waarin omineuze begrippen als volk, bodem, cultuuropdracht en leidersprincipe hun oorsprong vinden.

 

Uiteindelijk werd hem de oplossing voor zijn vraagstuk aangereikt met de revolutie van de nationaal-socialisten. Doch, zoals we nu weten, met dramatische gevolgen. Het duurde niet lang of een hele drommen marcheerden achter de Führer aan. Zonder enige dispositie volgden grote massa’s hun ‘lichtende voorbeeld’, hetzij in een extatische, blinde roes, hetzij in de panische angst om de beschutting van de marcherende colonne te verliezen. Voor men er erg in had, was de op avontuur beluste colonne getransformeerd tot een nieuwe, reusachtige grot met bloederige kluisters, alom terreur en perverse waarheden. Het was nagenoeg onmogelijk geworden hier nog uit te ontsnappen.[i]

Het zij maar gezegd, het lichtende voorbeeld kan verlichten maar ook verblinden. Het kan inspireren, zeer zeker, maar zowel ten goede als ten kwade. Strikte navolging getuigt van een gebrek aan dispositie.

 

Een en ander maakt duidelijk dat we niet licht moeten denken over het verlaten van de grot. Het is niet alleen riskant voor het individu maar zeker ook voor de massa. Heidegger heeft aanvankelijk in zijn tomeloze ambitie de reikwijdte van filosofie overschat. Filosofie in de vorm van een ‘extern hulpmiddel’ bezit niet de meeslepende kracht om een mens de grot uit te overreden. Die meeslepende kracht zit alleen in de mens zelf, in het ‘belichaamde enthousiasme’.

Bij de uitvoering van een ethisch initiatief ontstaat een lange en langdurige keten van initiatieven. Deze keten kan alleen levend worden gehouden met enthousiasme en inspiratie. Afspraken, codes en regels krijgen dit niet gedaan, net zomin als een of andere filosofie.

 

Keren we, om die andere metafoor nog even aan te halen, terug naar de tijd van de gilden, de middeleeuwen. Het morele voorbeeld van de gildenmeester liet uiteraard te wensen over. Maar hij belichaamde wel de verlangde competentie. Daarnaast er was een absolute, morele standaard waarnaar verwezen kon worden. Een transcendent voorbeeld in de alom heersende Christelijkheid. Voor de ware moraal werd de leerling gewezen op een heilige, bij voorkeur de beschermheilige van het gilde. Het voorbeeld van deze heilige was de absolute maatstaf, het ‘lichtende voorbeeld’. Men handelde uit naam en in de geest van een heilige. Hoe we daar nu ook over denken met onze moderne maatstaven, die heilige garandeerde de verhevenheid van daden. En of we ze tegenwoordig nu als goed of slecht bestempelen, de daden kregen hierdoor een verhoogde intensiteit.

 

In de huidige tijd zijn dergelijke absolute bakens aan de horizon verdwenen. Het grote gevaar bij hedendaagse ethische initiatieven zit hem dan ook niet in het feit dat ze finaal verkeerd uitpakken, maar dat ze zonder intensiteit zijn. Dat ze oppervlakkig en instrumenteel zijn. Dat wij ons genoegzaam en gerechtvaardigd voelen en dat we onszelf geenszins hoeven te overwinnen.

Man har sein Lüstchen für den Tag und sein Lüstchen für die Nacht; aber man ehrt die Gesundheit. “Wir haben das Glück erfunden” sagen die letzten Menschen und blinzeln.[ii]

 

Er is vanzelfsprekend niets op tegen dat we ons pleziertje voor dag en nacht willen, en natuurlijk is onze gezondheid een groot bezit. Maar een ethiek die dit oppervlakkige gerief niet overstijgt, leidt uiteindelijk nooit tot inspiratie. Nogmaals, laten we in dat geval onze initiatieven liever niet onder de noemer ‘ethisch’ vangen.

 

Een van de mogelijkheden waarop onze initiële integriteit, enthousiasme en inspiratie kunnen vasthouden, is gelegen in het stellen van een eigentijds ethisch baken aan de horizon. Niet meer omgeven door absolute waarden; die hebben afgedaan. Of het nou historische helden betreft of ontvallen geliefden, de omgang met eigentijdse bakens, met lichtende voorbeelden, vraagt nadrukkelijk om dispositie.

Wij vragen dan wel: wat zou hij in dit geval zeggen of hoe zich gedragen, en dan is het alsof wij in een levendige gedachtenwisseling met hem komen ... maar daarmee houden wij hem nog niet voor de waarheid zelf en voor een absoluut navolgenswaardig voorbeeld. Want mens blijft mens en daarom eindig en onvoltooid en in dwaling bevangen.[iii]

Het lichtende voorbeeld dient ter navolging en even goed om je tegen af te zetten. Alles wat tussen deze twee bewegingen in bestaat is wenselijk. Als het maar een beweging is en geen genoegzame pas op de plaats of onverschilligheid. Onverschilligheid is voor ethiek de dood in de pot. Laten we zeggen dat we ons tegen het baken aan moeten schuren, opdat de wrijvingswarmte ons enthousiast en geïnspireerd houdt.

 

Ten slotte, waar komen enthousiasme en inspiratie nou eigelijk vandaan? Volgens mij moeten we daarvoor nog eenmaal terugkeren naar Plato’s grot. In zijn metafoor speelt de zon uiteindelijk een beslissende rol. De zon is het alles verlichtende medium, bij Plato ook het symbool voor het absoluut Goede. De zon verblindt aanvankelijk maar geeft ons uiteindelijk het juiste zicht op de wereld. Het zonlicht verwarmt ons innerlijk. Maar, zo voegt Plato er aan toe, de zon is ook de hoeder van de wereld.

… dat zij het is die de jaargetijden en de jaren doet ontstaan, die alles in de zichtbare wereld regeert en die in zekere zin de oorzaak is van alles wat hij en zijn medegevangenen altijd zagen.

Met andere woorden, datgene dat ons enthousiast maakt over vormen en de kleuren van de wereld, is tevens de onherleidbare oorzaak van de wereld en de conceptie van het leven. In het enthousiasme is het Dionysische en het Apollinische verbonden.

 

Er gaat een aantrekkingskracht uit van het zonlicht, door Safranski aangeduid met de ‘erotiek van de waarheid’.[iv] Het woord ‘erotiek’ is in dit verband treffend gekozen wanneer we bedenken dat Dionysos aan het werk is zodra we de grot verlaten. In het verblindende licht vervagen de grenzen en loopt alles in elkaar over. Het meest basaal komt dit voor in de bevruchting, in de conceptie van het leven.

Het panische moment van de seksuele vereniging is ook een grensoverschrijding, waarbij ruimte en tijd geen betekenis meer voor ons hebben. Wanneer we door de lust der zinnen worden overmand, verdwijnt het bewustzijn.[v]

Dionysos brengt de mensen tot elkaar. Onderscheiden, rangen en standen vallen weg. Ook het onderscheid man en vrouw moet ten slotte wijken. Dionysos huist in het orgasme.

 

Ons enthousiasme voor de wereld komt uit dezelfde bron als onze gebondenheid aan de wereld. Dit is wat Hannah Arendt tot uitdrukking bracht met haar begrip ‘amor mundi’. Enthousiasme is nadrukkelijk verbindend.

Wanneer ik stel dat ethiek niet vrijblijvend is, dan vinden we mijns inziens hier de diepste reden. Enthousiasme betekent namelijk ‘het leven, de wereld en dus elkaar vieren en bevestigen’. Deze bevestiging is de eerste en uiterste vorm de fundamentele ethische affirmatie: het leven is waardevol. Dit is op wonderschone wijze verwoord in een brief van Etty Hillesum vanuit het doorgangskamp Westerbork, drie maanden voor haar dood in Auschwitz.

Wanneer ik sta, in een hoekje van het kamp, mijn voeten geplant in jouw aarde, het gezicht geheven naar jouw hemel, dan lopen me soms de tranen over het gezicht, geboren uit een innerlijke bewogenheid en dankbaarheid, die zich een uitweg zoekt.[vi]

 


 

 

[i] Heidegger zag aanvankelijk in de nationaal-socialistische revolutie ook mogelijkheden voor de geboorte van een nieuwe universitaire wereld. Hij was in 1933 rector geworden van de Freiburgse universiteit. Hij wenste niet langer een ‘stelletje vakidioten’ die de wereld op gerieflijke afstand bestudeerden, maar een eensgezinde en daadkrachtig opmarcherende wetenschappelijke elite, met de handen uit de mouwen. De partij-ideologen van de NSDAP hadden uiteraard heel andere oogmerken en oordeelden doorgaans op geringschattende wijze over de manhaftige filosofische taal van hoogleraren als Heidegger. Zo sprak Walter Gross, hoofd van de afdeling rassenpolitiek van de NSDAP, van de pijnlijke pogingen van de toenmalige hoogleraren om ‘nationaal-socialistje te spelen’ (Safranski, 2000, p334). Na 1934 drong bij Heidegger het besef door dat ook het nationaal socialisme een institutionalisering – met name een disciplinering – van een vervallen bestaan vormde. Hij bleef evenwel nog lang lid van de NSDAP.

[ii] Uit: Also sprach Zarathoustra, Nietzsche (2005), p600

[iii] Jaspers (1962), p66,67

[iv] Safranski (2002), p171

[v] Safranski (2002), p193

[vi] Hillesum (1981), p192