Het juiste voorbeeld

 

Filosofie kan helpen om gevoel te krijgen voor een goed verhaal, om een goede van een slechte redenering te onderscheiden, om aan te voelen waar de echte vragen zitten en de kwaliteit van de eigen standpunten te versterken. Dat is echter iets wat geoefend moet worden. Filosofie heeft net als lichamelijke oefening ruimte en tijd nodig.[i]

 

Wat Van Veghel hier zegt met betrekking tot filosofie, geldt in soortgelijke mate voor de hier voorgestane ethiek. Met dien verstande dat in ethiek de bodem behouden blijft van een referentiekader betreffende goed en kwaad. Dat kader staat zelf niet ter discussie.

 

De ethische scholing van toekomstige beroepsbeoefenaars beoogt jonge mensen competent te laten worden als mens. Idealiter ontwikkelt zich in hen een moral sensitivity, een basis voor moreel verantwoord handelen. Belangrijke facetten van zo’n scholingsweg zijn terug te vinden in het vroegere gildenwezen.

 

De gilden waren van oorsprong Romeinse broederschappen (caritates, fraternitates) voor onderlinge hulp bij feesten, ziekte en begrafenis, maar ook bijvoorbeeld bij bloedwraak. Ze veranderden onder invloed van de middeleeuwse christelijke cultuur in religieuze broederschappen en bij de opkomst van de steden ontwikkelden ze zich tot beroepsverenigingen ter bescherming van eigen rechten en goed vakmanschap.

 

Met al zijn verhevenheid en platvloersheid die de middeleeuwse mens eigen was, verschafte gildemeester in zijn werkplaats beschutting, ruimte en tijd aan zijn leerlingen om te rijpen, om competente vaklui te worden. Dat rijpen geschiedde in het bijzonder aan de hand van het goede voorbeeld, van gezellen en van de leermeester zelf. Het voorbeeld van de leermeester strekte overigens verder dan alleen zijn instrumentele vakmanschap, het betrof zijn hele persoon. Zijn persoon was het bewijs van zijn meesterschap. Zijn voorbeeld boezemde ontzag in, inspireerde, deed navolgen en tot wasdom komen.

Liefdadigheid binnen de gemeenschap was voorgeschreven in het devies. Dit zette de werkplaatsgemeenschap aan tot sociale verplichtingen, maar vanzelfsprekend werd er ook gesjoemeld met de moraliteit.[ii]

 

In zekere zin treffen we binnen het onderwijs een vergelijkbare hiërarchie aan, zeker als het gaat om morele zaken. We kijken onwillekeurig naar de plek waar het ethische initiatief vandaan komt. Degene die we daar aantreffen, is primair het voorbeeld voor de rest van het instituut. Desnoods het voorbeeld waartegen we ons kunnen afzetten. Hoe dan ook, hij zet mensen in beweging, hij laat hen niet koud. De mensen die uiteindelijk dit initiatief handen en voeten moeten geven, dienen uit zijn voorbeeld inspiratie te putten.

 

Als het gaat om de ethische vorming van studenten, zijn het de docenten die het ethische initiatief moeten vormgeven. Zij zijn in hun dagelijkse zorg het directe – en in deze – belangrijkste voorbeeld voor hun studenten. Kortom, zoals zo vaak hebben docenten uiteindelijk de belangrijkste taak in het uitvoeren van dit soort initiatieven.

 

Om welk soort voorbeeld gaat het hier? Stelt u zich een praktijksituatie voor van een monteur in een autogarage. De monteur bemerkt dat er zo nu en dan op verzoek van de chef de hand wordt gelicht met een APK-keuring. Zal hij hier wat van zeggen, in de vrees dat hij hiermee problemen met de chef zal krijgen?

Wanneer een dergelijk, klassiek ethisch dilemma ter sprake komt in een onderwijssituatie – hetzij in de les, hetzij tijdens een stageperiode – dan heeft het goede voorbeeld te maken met de houding van de docent. In deze houding dient authenticiteit door te schemeren. En wel de wijze waarop hij zijn eigen morele dilemma’s van dat moment tegemoet treedt. In feite is het niet zo interessant of de docent aan de betreffende student(en) vertelt hoe hij zelf zo’n klassiek dilemma zou oplossen. En indien de docent zelf een soortgelijk dilemma in zijn eigen beroepspraktijk bij de hakken heeft gehad en uit eigen ervaring kan spreken, zijn de eigen overwegingen en angsten veelzeggender dan een abstracte morele beschouwing.

Het meest overtuigend is echter de authenticiteit waarmee de docent op dat moment met zijn eigen ethische dilemma’s omgaat. Als een docent bijvoorbeeld zwijgt wanneer in zijn team moedwillig de hand wordt gelicht met de minimum lessentabel, dan is zijn overtuigingskracht onherroepelijk verminderd. Voor de docent is het dan maar het beste om eerlijk te bekennen dat hij zijn handen niet wil branden. Authenticiteit is het sleutelwoord bij het juiste voorbeeld

 

Een van de voorwaarden waarop docenten deze taak succesvol kunnen uitvoeren, is de inspirerende overtuigingskracht die uitgaat van het ethische initiatief. Uiteindelijk is de authenticiteit van de initiatiefnemers doorslaggevend. Laat men zijn integriteit bevragen? Durft men de beweegredenen ter discussie te stellen? Daar gaat het om.


 

[i] Van Veghel (2006)

[ii] De gilden zijn religieuze broederschappen en zijn daarom verplicht aalmoezen te geven; iedere zondag moet één goudsmid zijn winkel openhouden en de opbrengst van de verkoop op die dag dient om de armen van het gasthuis een mooi feest te bereiden op Paaszondag. Als een kleermakersgezel een stuk stof bederft moet hij een dag werk besteden om de kleren van de armen te herstellen. […]

Vlas dat per gewicht dient te worden verkocht laat men de gehele nacht buiten liggen op het vochtige gras, om het zwaarder te maken. Slagers blazen hun vlees op. Voor zij een varken afleveren tappen zij zijn bloed af en gebruiken het om de kieuwen van oude, verkleurde vis rood te kleuren. Evans (1959), p54,55.