Ethische grondhouding

 

 

Zodra de mens zich vanuit de barre leegte van de filosofische grondhouding terugtrekt in de behuizing van begrippen en meningen, overschrijdt hij een grens. Hij betreedt een domein waarin het creatieve nadenken heerst. In het domein van de moraliteit heersen de begrippen ‘goed en kwaad’ als uitgangspunten voor dit denken. De ‘zin’ van de ethische grondhouding is van een geheel andere orde dan die van de filosofische grondhouding. De ethische 'zin' komt overeen met het Engelse ‘meaning’. In plaats van de filosofische ‘zin waaruit’ betreft het de ‘zin waartoe’. En in die voorwaartse beweging ontwerpt ieder zijn eigen individuele waarheid.

 

Evenals de filosofische grondhouding vereist zijn ethische afgeleide het vermogen om zaken ter discussie te stellen, maar nu niet meer door de bodem heen. Er is een grond onder de morele zelfreflectie. Onze denkbeweging is ingeperkt in ons eigen referentiekader betreffende ‘goed en kwaad’. In zekere zin is het denken dus iets minder vrij geworden, het is gefundeerd, het is een beetje Apollinisch geworden.

 

Waar vrijheid van denken is, komen vragen op. Hoe vrijer het denken, des te fundamenteler de vragen. Ook morele kwesties zijn niet eenduidig op te lossen. Veel morele kwesties  houden het midden tussen ‘het al te persoonlijke en het voor iedereen bewijsbare’ en ‘het al te concrete en het al te algemene’.[i]

En nog steeds betekent dat: we staan voor glibberige vragen, zeker voor praktisch ingestelde mensen. [ii]

Glibberigheid vraagt om houvast. Houvast in mezelf. Steun aan de waarden die voortvloeien uit de morele reflecties op mijn eigen handel en wandel. En houvast aan elkaar, aan ons gezamenlijke, culturele referentiekader en onze gedeelde waarden. In de ethische grondhouding ben ik niet ‘verenkeld’, aangezien hier de spanning heerst tussen mijn individuele vrijheid en de grenzen die de samenleving aan mijn vrijheid stelt.

 

Maar glibberigheid vraagt ook om een vermogen om te glijden. Om die houvast bewust los te laten wanneer ik bemerk dat mijn geweten niet meer op één lijn te krijgen is met gedeelde waarden. Of wanneer ik bemerk dat de gedeelde waarden voor mij levenloos zijn geworden, wanneer ze in mijn ogen zijn vervallen tot verstarde normen of stilzwijgende hofetiketten.[iii]

 

De ethische grondhouding is in zekere zin complementair aan de filosofische grondhouding. In die zin dat de ethische grondhouding niet ‘verenkelt’ maar juist op de ander gericht is. Op dit punt heeft Arendt steekhoudende kritiek geleverd op Heidegger’s notie van ‘eigenlijkheid’. De onbehuisdheid die Heidegger voorstaat, waarin alle grond onder de voeten is weggevallen, heeft het ‘niets’ als toneel. Vanuit deze opening naar het bestaan moet de diepste waarheid zich aandienen. Een dergelijke ‘eigenlijkheid’ is wel een heel eenzame vorm van zijn. We kunnen dat zien aan profeten. Profeten zijn onmisbare solisten, die evenwel ook aan hun eigen waan en gedrevenheid ten onder kunnen gaan, en in hun ondergang een heel volk kunnen meesleuren.

 

Arendt stelt een ander toneel tegenover het ‘niets’, namelijk de publieke ruimte. Het feit dat we samen handelen, samen naar waarheden zoeken en met elkaar een ethische basis bevechten biedt een minstens zo belangrijke openheid naar het bestaan. Volgens Arendt opent de wereld zich niet alleen in het ‘niets’ maar evenzeer in het sociale gebeuren.

We zouden kunnen zeggen dat een filosofische grondhouding niet zonder een ethische grondhouding kan. Met andere woorden, de individuele ‘eigenlijkheid van het niets’ wordt pas volledig wanneer ze gecomplementeerd wordt met een ‘sociale eigenlijkheid’.

 

In de filosofische grondhouding word ik aangeraakt door de diepte van het bestaan. Het besef breekt door van mijn eigen fundamentele levensvragen. De ethische grondhouding zet mij aan tot keuzen in deze vragen. Het betreft individuele keuzen ten overstaan van mijn omgeving. Het zijn dus individuele keuzen die ten diepste sociale keuzen zijn.

De ethische grondhouding zet mij bij tijd en wijle op de schopstoel. Ik moet in beweging komen wanneer ik iets niet meer kan verantwoorden aan mezelf en anderen. Dan kan ik niet langer de andere kant op kijken.

 

Morele dilemma´s zijn praktische dilemma´s. Ethiek zonder de daaruit voortvloeiende keuzen kan vanuit een leunstoel of een leerstoel beoefend worden.

 

 


 

[i] Van Veghel (2006)

[ii] idem

[iii] Zie ook Tempelaar (2006)