Ethische balans

 

Niet in de aperte hufterigheid maar hier in dit schemergebied van eigen waarheden openbaren zich de ethische dilemma’s pas in hun volle omvang.[i]

 

Praktische ethiek, zoals hierboven beschreven, kan zijn diensten bewijzen. Onderwijs in codes, gedragsregels – meer algemeen, in de Apollinische middelen – kunnen we vangen onder de noemer ‘praktisch ethiekonderwijs’. Dit is deels een vorm van kennisoverdracht. Hieronder vallen

praktische algemene ethiek
o.a. waardenoverdracht en waardenverheldering, oriëntatie in de westerse cultuur, maatschappijleer, organisatieleer en wetskennis
praktische beroepsethiek,
o.a. beroepscodes, oriëntatie in de werkplekcultuur.

 

Maar zoals gezegd, er is meer. Er is ‘een onverbrekelijk meer’. Veel ethische dilemma’s zijn dilemma’s omdat we ze ergens wel aanvoelen maar niet direct kunnen aanwijzen. Ze gaan schuil achter onze blinde vlekken, onze zelfbeelden en onze eigen waarheden. Dionysos speelt hierbij een prominente rol.

Om hierin thuis te raken – en dat zal in zekere zin wel moeten, wil je op zinnige wijze aan ethiek doen – , dan moeten we ons bovenal richten op het schemerige verschijnsel ‘mens’. Deze ethische vorming betreft ‘rolverheldering’, ‘mensverheldering’ en vooral ‘zelfverheldering’. Het heeft te maken met bewustwording, met een fase in onze individuele menswording.

 

Vanzelfsprekend is onderwijs in ethiek meer dan alleen een curriculum. Eigenlijk is dat curriculum voorlopig bijzaak, in die zin dat we ons eerst eens moeten richten op onszelf, op de rollen die we spelen binnen de gemeenschap of de organisatie. We moeten onze vooronderstellingen onderzoeken, we moeten ze kunnen afzetten tegen die van de ander en die van de gemeenschap. Idealiter zouden we het punt moeten bereiken waarin we voelen dat onze diepste intenties wel degelijk overeenkomen met die van de ander. Zodat we tegelijkertijd tot het onthutsende besef komen dat de rest eigenlijk overbodig sierwerk is.

 

Bovendien moeten we een heilzaam evenwicht zien te vinden in onszelf. Dat is niet af te dwingen en zal vermoedelijk altijd ontsnappen welke vorm van objectivering dan ook. Dat betreft die schemerige ‘eigen waarheid’.

Momenteel is het een ongeschreven wet dat we elkaar hierbij niet lastigvallen. Bemoei je met je eigen zaken, luidt het devies. Ethisch gezien is dat een vlucht voor de verantwoording. Mijns inziens moeten we ons wel degelijk met elkaar bemoeien en elkaar ter verantwoording roepen. Maar – en daar zit hem de pijn – nadrukkelijk zonder de intentie elkaars waarheid te wijzigen. Een van de ergste dingen die men mij kan aandoen, is mijn waarheid veranderen. Mijn waarheid is een belangrijke manier om me thuis te voelen in de wereld. Met mijn waarheid maak ik het leven bewoonbaar, zodat het ‘mijn leven’ is. Je mag mijn waarheid betwijfelen, maar mij van mijn waarheid beroven is mij dakloos maken en dat is werkelijk onethisch. Je moet niet pogen iemand de grot van zijn behuisdheid uit te jagen.

 

Nee, de zaak ligt eigenlijk net andersom. Het gaat er helemaal niet om de ander te overreden. Zolang ik dat poog, ben ik ook op de vlucht. Daarmee stel ik mezelf buiten schot. Het gaat juist om mijn eigen waarheid. Zoals gezegd, is het opschorten hiervan, met alle gevaren voor onbehuisdheid en identiteitsverlies van dien, een morele act. Alleen door voortdurend mijn eigen vanzelfsprekendheden, automatismen, dwangmatigheden en vooronderstellingen ter discussie te stellen, hou ik die noodzakelijke kier open voor Dionysische inspiratie. En dat is nou precies waar onze bemoeizucht ten aanzien van anderen op gericht moet zijn: onze eigen predispositie. We moeten voor elkaar geen inquisiteur zijn, maar een spiegel. De wapens in deze strijd zijn niet zozeer onze eigen antwoorden maar juist de vragen die de ander in onze bemoeienis oproept. Door een ander te bevragen hou ik mezelf een spiegel voor. Maar al die keren dat ik zo nodig een ander moet veranderen, misken ik de ware werking van ethiek.

 

Ten slotte moeten we ons ook bezighouden met een heilzame balans in onze onderwijsorganisatie. Ik wil dit doen aan de hand van een vijftal uitgangspunten.

1. Ethiek is niet vrijblijvend. Het doet een beroep op iedere betrokkene. Vanaf het moment dat we besluiten aan ethiek te doen, bevindt iedere betrokkene zich op een innerlijke, ethische scholingsweg.
2. Ethiek is een Apollinische én een Dionysische aangelegenheid. De balans hierin moeten we primair vinden in een uitgebalanceerde rolverdeling van de betrokkenen in de schoolorganisatie.
3. Een initiatief kan niet ‘ethisch’ genoemd worden indien de integriteit van het initiatief buiten de ethische discussie wordt gehouden. In de praktijk betekent dit een proeve van integriteit voor de initiatiefnemer(s).
4. Het aankweken van balans en dispositie, het meest essentiële maar tevens moeilijkste deel van een ethische vorming, vergt boven alles het ‘juiste voorbeeld’, het juiste ‘voorleven’.
5. De huidige samenleving is niet meer gestoeld op ontzag en charisma. Voor een ‘lichtend voorbeeld’ moeten we ons bijvoorbeeld wenden tot de geschiedenis.
 


 


[i] Tempelaar (2006)