>> Home <<

 

Het geheim van de Billy-kast

Heidegger in een cursus projectmanagement

 

27 juni 2007

PT

 

 

De wereld openbaart zich doorgaans plotseling en fragmentarisch. De rest is onze eigen invulling. Herinnering, gewoonte, een beetje wens- en vreesdenken. De wereld in ons hoofd is dus grotendeels een constructie. Deze constructie geeft ons houvast in een veranderlijke wereld. Het verleent continuïteit en consistentie aan onze beleving en handelen. En, ook belangrijk, het geeft ons een gevoel van integriteit en identiteit. Het maakt dat we ons een herkenbaar persoon voelen temidden van andere personen. Maar de werkelijkheid blijft goeddeels verborgen achter onze mentale constructies.

 

Op enkele onverwachte momenten – in de sauna, in een andermans ogen, in ziekte en verlies – wordt onze mentale constructie bedreigd door een opdringende werkelijkheid. Breekt die ‘harde’ werkelijkheid door, dan zijn we van slag. Soms zijn we een beetje de kluts kwijt, soms ook schudt onze hele wereld op haar grondvesten. Er zit niets anders op dan de doorgebroken fragmenten werkelijkheid een plaats te geven in onze denkwereld. Als we geschokt zijn, zullen we wat moeten herschikken. Op den duur worden de barsten en de scheuren in onze mentale constructies gerepareerd met verwerkte (= getransformeerde) stukjes van de doorgebroken werkelijkheid. Er ontstaat een nieuwe mentale constructie en een nieuwe integriteit. En zo kunnen we met de nodige moeite onze eigen waarheid opnieuw vormgeven en staande houden.

 

Nodeloos om te vermelden dat we ons doorgaans liever indekken tegen het openbreken van onze mentale constructies. Onze waarheden zijn ons niet alleen heilig, ze zijn ook naast voedsel en een dak boven ons hoofd een fundamentele levensvoorwaarde. Zonder identiteit en integriteit zijn we ontheemd, onbehuisd. En wat de impact daarvan is op mens en samenleving zien we op schrijnende wijze aan de oprukkende Coca Cola- en Microsoft-mode bij voormalige rurale gemeenschappen van in stamverband levende nomaden en jager-verzamelaars. Identiteiten komen in het gedrang en in versneld tempo maakt de geworteldheid in de bestaande cultuur plaats voor een utopische of nihilistische, maar in ieder geval wanhopige identiteitszucht. Een geschonden identiteit laat ons er niet voor terugdeinzen om een ander te bekeren, of desnoods op fundamentalistische wijze de hersenpan in te slaan.

 

Zoiets kan ook in slow motion, in een onmerkbaar maar onmiskenbaar oprukkende cultuur. Zo sijpelt bij ons langzaam maar zeker een effectiviteitcultuur binnen in onze doorgaans rustige en comfortabele, westerse huiskamers. Geen culturele overval, geen opstand der horden. Nee zeggen we dan, het is de tijdgeest. Wetenschappelijkheid, analyseerbaarheid, meetbaarheid, kwantificeerbaarheid, expliciteerbaarheid, modelleerbaarheid, beheersbaarheid, maakbaarheid, exploiteerbaarheid, het is allemaal hot in onze moderne beleving van de werkelijkheid. Om het in termen van Martin Heidegger uit te drukken: de werkelijkheid wordt meer en meer ‘besteld’, ze wordt systematisch ‘bestelbaar gemaakt’. Heidegger spreekt trouwens niet over een tijdgeest. Hij gelooft niet in een onafhankelijk werkzame factor, een stiekeme demon. Nee, wij massamensen doen het zelf, met zijn allen, vaak zonder dat we ons ervan bewust zijn. Heidegger noemt dit onnoembare fenomeen ‘das Geschick’.

 

Is het erg dat de werkelijkheid steeds meer ‘bestelbaar’ gemaakt wordt? Is het kwalijk dat we onder invloed van wetenschap en technologie de wereld exploiteren en pogen hier ons voordeel mee te doen? Is het erg dat onze beheersingsdrang zich uitstrekt over alle uithoeken van de wereld? Is de combinatie van technologie, geld en macht demonisch? Ik vind van niet. Heidegger ook niet. Toch acht hij de wereld in gevaar. Nauwkeuriger gezegd, de werkelijkheid is in gevaar.

Een deel van de werkelijkheid is namelijk fundamenteel onbestelbaar. Deze werkelijkheid openbaart zich alleen vanuit zichzelf. Het is de werkelijkheid die ontluikt, zoals het groeien en bloeien in de natuur. Het is de werkelijkheid van het moment, van de inspiratie en de creatieve ongebondenheid. Het is de werkelijkheid die ‘is’, maar niet bestelbaar is. Hoe minder deze werkelijkheid een plaats krijgt in ons mentale en affectieve leven, des te minder ze wordt herkend. Gaandeweg dooft deze werkelijkheid uit in ons bewustzijn. Alleen wat nog bestelbaar is, is werkelijk. Alleen als we iets kunnen expliciteren, meten en manipuleren, dan bestaat het. Voor de cultuur, de samenleving - voor gezin, opvoeding en onderwijs kan dit funest zijn.

De overdracht van culturele waarden, gebruiken en deugden louter op expliciet cognitieve wijze is eenzijdig. Dat geldt met name overdracht op basis van het geschreven woord. Het gevaar bij schriftelijke overdracht waarop Edmund Husserl - de leermeester van Heidegger - heeft gewezen is dat het plaatsvindt zonder de levendige evidentie van oorspronkelijke ideële betekenissen. Neem een op schrift gesteld of op een beeldscherm getoond. Wanneer dit in het onderwijs als eigenstandig cultuuraspect wordt opgevat zonder dat er sprake is van een relevante, levende, geestelijke traditie, zal het niet gemakkelijk in de persoon geïntegreerd worden. Waarden en normen dreigen dan opgevat te worden naar de letter en niet naar de geest. Zonder aanleiding of noodzaak om hiervan de evidentie te achterhalen in een levende traditie, bestaat het gevaar dat een cultuurvorm zich gaat ontwikkelen op een willekeurige, ad hoc of korte termijn basis – zonder bestendige, vruchtbare bodem. Waardevol wordt dan bijvoorbeeld hetgeen kortstondig zakelijk of politiek gewin oplevert. Ook kan de cultuurvorm zich in dit geval gemakkelijk uitbreiden op puriteinse of zelfs fundamentalistische grondslag. Louter dat wat de schriften vermelden is dan cultureel waardevol.

Wetenschap en andere culturele verworvenheden mogen dan onder invloed van het streven naar explicitering los komen te staan van waarden, zingeving en betekenisfundamenten, de mens komt daar nooit los van. De behoefte aan waardering, zingeving en betekenisvorming is een natuurlijke, ingebakken, menselijke behoefte. Met louter bronnen van expliciete kennis om op terug te vallen drogen de bronnen van kritische, waardevolle, zinvolle en betekenisvolle inzichten op en kan niet meer worden voorzien in genoemde behoefte. Dan ligt de weg vrij voor irrationaliteit, absolutisme en totalitarisme. In de jaren dertig van de vorige eeuw stonden de tekenen wat dit betreft niet gunstig. Omineuze ideologieën vierden hoogtij en de bijgaande expliciete boodschappen en kreten werden kritiekloos voor waar gehouden.

Op veel onschuldiger wijze geldt dit risico ook voor de werkelijkheid van instituties. Het geldt bijvoorbeeld ook voor het reilen en zeilen van een bedrijf of een onderwijsorganisatie. Ook hier bestaat het risico dat die werkelijkheid in gevaar is. De oprukkende managementcultuur schept zijn eigen wereld van efficiency, meetbaarheid, abstractie en modellen. Het invoeren en eigen maken van managementmodellen is meer dan alleen maar een ‘andere wijze van benaderen’. Wij stervelingen kunnen de complexe werkelijkheid nu eenmaal niet bevatten en ieder overzichtelijk model grijpen we dan ook met beide handen aan. Modellen maken de van nature onoverzichtelijke werkelijkheid een beetje overzichtelijk. Deze overzichtelijkheid en de bijgaande verwachting van bestelbaarheid verschaffen zodanig geestelijk comfort dat we het verdwijnende onderscheid tussen werkelijkheid en ‘een model van de werkelijkheid’ gemakkelijk voor lief nemen. De werkelijkheid schikt zich ongemerkt naar onze denkconstructies.

 

Vrijwel ongemerkt verandert het omarmen van modellen onze waarneming van de werkelijkheid. Op den duur is het dan ook niet langer de vraag of wij de werkelijkheid wel als meetbare resultaten en producten kunnen beschouwen. Alleen al uit efficiencyoogpunt is de beantwoording van die vraag een gepasseerd station. We gaan er als vanzelfsprekend vanuit dat dit gewoon kan. De sterk toenemende behoefte aan modellen – een wereld zonder model valt nauwelijks meer te managen – zal de werkelijkheid ongemerkt wijzigen tot meer benoembaar, meetbaar, construeerbaar en beheersbaar. En het niet benoembare is niet langer relevant. De fundamentele vraag is dus niet langer of dit kan. De vraag is of dit wenselijk is. Willen we de door ons waargenomen werkelijkheid in bovengenoemde zin wijzigen, willen we haar modelmatig herconstrueren, zoals we woeste natuur veranderen in een cultuur landschap? Het is zelfs de vraag of we deze vraag wel kunnen beantwoorden en of het zinvol is om naar een antwoord te zoeken. Sommige dingen zijn immers niet tegen te houden. Hoe zouden we ons teweer kunnen stellen tegen de tijdgeest of tegen wat Heidegger Geschick noemt – verwant aan het woord Schicksal (lot)?

 

We modelleren de werkelijkheid, benadrukken de logica ervan (niet die van de werkelijkheid, maar van ons model) en veronachtzamen wat niet te modelleren is. De werkelijkheid managen is haar beetje bij beetje op een Procrustesbed leggen. Dit is geen individuele hobby; ik heb het niet over een vrijblijvende bezigheid. De hele cultuur raakt ervan doortrokken, evenals het individuele denken en ervaren. En dan zou je toch menen dat iedereen hiervan op de hoogte moet zijn. Ieders wereld wordt hierdoor geraakt en veranderd. Weliswaar in nauwelijks merkbare stapjes, maar onherroepelijk. Wat niet meetbaar is, wat geen product of resultaat is, wat niet in de spreadsheet past, wordt op den duur onbelangrijk. Vroeg of laat dooft het niet expliciteerbare stukje werkelijkheid uit en dan hebben we het niet over het minst belangrijke. Wat niet in het model past, past op den duur niet meer in de wereld. Kortom, de werkelijkheid, en dus de identiteit van de mens verandert onherroepelijk. Door onverdroten door te gaan op het pad van modelleren, expliciteren, meten en managen bestaat het risico dat we ongemerkt onze geworteldheid in eeuwenoude tradities verspelen en onszelf ontheemd gaan voelen in een schuivende werkelijkheid.

 

Een en ander verandert ook taal en communicatie. Door het modelleren en managen van de werkelijkheid passen we ongemerkt ook de taal aan. Een van de nu reeds zichtbare verschijnselen is dat primair proces en management in organisaties moeite hebben om elkaars taal te spreken. We snappen elkaar soms daadwerkelijk niet meer. Het lijkt alsof we in uiteendrijvende werkelijkheden leven, al naar gelang onze eigen positie in het modelleerproces. Kort door de bocht: als je een manager vraagt hoe het in het bedrijf gaat, tovert hij zijn in een spreadsheet gemodelleerde werkelijkheid op de PC, en zegt na even kijken dat het goed gaat. De werkvloer heeft niet alleen een andere perceptie op de werkelijkheid, maar heeft tevens geen voeling meer met de spreadsheettaal van het management.

 

Een dergelijk soort vervreemding was voelbaar tijdens een cursus projectmanagement. De hier gebezigde terminologie was rechtstreeks overgewaaid uit de maakindustrie. De werkelijkheid als productieproces, als ‘bestelproces’. De werkelijkheid als een verzameling objecten die je kunt meten, kwantificeren en upgraden. Sturen op tijd, kosten en kwaliteit. De werkelijkheid als Billy-kast.

 

Is het erg dat binnen de ‘zachte sector’ de managementcultuur oprukt? Is het bezwaarlijk dat we met elkaar procedures afspreken hoe te handelen en dat we daaraan gehouden zijn? Is het verderfelijk dat we letten op tijd, kosten en kwaliteit? Nee, natuurlijk niet. In de strijd tegen de gemakzucht en betweterij, tegen de eigen koninkrijkjes, het pamperen van onrealistische verwachtingen en vruchteloze handelswijzen, en de koestering van de ambtelijke privileges kan een beetje gezonde managementcultuur een zegen zijn. Al is het alleen al dat we leren om afspraken na te komen.

 

Maar het feit dat de cultuur in de zachte sector ‘bestelbaar’ wordt gemaakt heeft zijn keerzijde. Namelijk dat de ‘zachte sector’ – als minachtend scheldwoord vindt dit een diepere grond in de hunkering van de schelder zelf, maar daarover straks meer – op den duur hard gemaakt wordt. Dat de samenleving letterlijk ‘verhardt’, in maakbare en exploiteerbare zin. En, we zagen het reeds, dat kan slechts met verlies van een stuk werkelijkheid.

 

Nogmaals, het is niet de vraag of het kan. Het kan zonder meer. We kunnen mensen – elk met hun bekwaamheden, behoeften en dromen, idealen en inspiratie, interacties en culturen – zonder probleem als maakbare producten beschouwen. Geen probleem. En als we dat maar consequent doen en elkaar daar kritiekloos in nababbelen, zal er onherroepelijk een tijd komen dat onze modellen onze nieuwe werkelijkheid worden. Dan is de mens als ongrijpbaar mysterie een relikwie uit vervlogen tijden. Dan is de onbestelbare werkelijkheid, de verborgen werkelijkheid van het geheim, alleen nog geafficheerd met die primitieve en bijgelovige beschaving van vóór de twintigste eeuw.

 

Maar wie wil er eigenlijk leven in een gemodelleerde wereld die volledig controleerbaar en beheersbaar is, in een construeerbare werkelijkheid als een Billy-kast? Eén persoon zeker niet, namelijk de producent van de Billy-kast. Met zijn rationalisatie en het daaruit voortvloeiende profijt is hij in staat om zijn riante onderkomen te sieren met antiek en curiosa, of Dutch design. In zijn villa geen ordinaire confectie. En dat is nou precies het geheim van de Billy-kast. De bedenker van het rationele productieproces verwerft zijn eigen creatieve en financiële vrijheid uitgerekend op basis van de gebondenheid van zijn medewerkers aan productieprocedures waar beslist niet van mag worden afgeweken. En uiteraard ook op basis van de gemanagede verlangens van de consument, die overtuigd wordt van de uniekheid van de Billy-kast.

 

Wie doorgaans ook niet ingeperkt willen worden door procedures, checklists, notifications en deadlines zijn de bedenkers ervan. De bedenker van de lopende band staat er zelf doorgaans niet achter, de ontwerper van het postsorteersysteem sorteert geen post. De meeste van hen kennen het geheim van de Billy-kast. Evenals vele vrije vogels die als interim of consultant de managementmethodieken verkondigen en implementeren. Die in een zucht naar de zachtheid van het bestaan haar hardheid verkondigen.

 

Maar ook onderwijsvernieuwers die pogingen doen om de leerling meetbaar te maken met competenties en waslijsten van gerelateerde, afvinkbare of kwantificeerbare grootheden. De leerling in het beroepsonderwijs – de nieuwe geëxpliciteerde mens – sleurt de ballast van een levenslang uitdijend portfolio van bewijslast met zich mee. De meeste onderwijsvernieuwers hebben hooguit in een grijs verleden hun CV bijgewerkt. Je moet er als onderwijsvernieuwer toch niet aan denken om zelf voortdurend bewijzen te verzamelen van ‘op tijd komen’, ‘resultaat gericht handelen’, ‘gedrevenheid en ambitie tonen’ en ‘ethisch verantwoord handelen’.

 

En natuurlijk ook die halfbakken filosoof die midden in een managementcursus even wegvlucht in zijn eigen vrije gedachtewereld om het geheim van de Billy-kast te achterhalen. In de hoop boven de gemanagede meute uit te kunnen stijgen. Maar die zich volgens Heidegger evenzo schromelijk vergist.

 

Natuurlijk, vrijheid is niet te calculeren noch te bestellen. Maar vrijheid is beslist ook geen vlucht uit de wereld of een poging het Geschick te ontstijgen. Volgens Heidegger is het precies omgekeerd. In plaats van een ‘bestelbare vlucht’ uit het centrum van het bestaan, is echte vrijheid juist onbestelbaar gelegen in dat centrum. En wel daar, waar je ten diepste verwikkeld bent in het zich voortdurend ontluikende leven, in het ‘hier en nu’. Vrijheid bestaat dus alleen binnen het Geschick, in het hart van het bestaan, dat betrokken is op anderen en mede bepaald door anderen.

 

Vrijheid huist in dat deel van de werkelijkheid dat we niet kunnen afdwingen. Het valt ons ten deel in het ‘hier en nu’. Althans zolang wij daar nog weet van hebben.

 

 

>> Home <<