Cultuur en natuur

 

Wat kookkunst is voor de honger en erotiek voor seks, is cultuur voor de algemene menselijke behoeftebevrediging. Mede dankzij het uitstel ontstaat keuzevrijheid. Terughoudendheid ten opzichte van onze primaire drijfveren is een van de fundamentele oorzaken van cultuur.

 

‘Sinds jaar en dag hebben we de heldhaftige jeugdjaren van onze soort achter ons gelaten, de tijd waarin goed en kwaad nog met dezelfde dartele onbevangenheid tegemoet konden worden getreden; de pogingen om aan het kwaad te ontsnappen, of het nou op Indische of op klassiek Griekse wijze was, hebben geresulteerd in een vlucht van het strijdtoneel; aan ons de taak om de jeugdige overmoed en de niet minder jeugdige ontgoocheling van de minderjarigheid terzijde te schuiven. We zijn volwassen mensen geworden en we moeten “wilskrachtig streven, zoeken, vinden en niet opgeven”, terwijl we het goede koesteren dat ons op ons pad toevalt, en het kwade in en om ons heen aanvaarden en er standvastig naar streven om het kwade te beperken.’[1]  Met deze woorden besloot Thomas Henry Huxley in 1893 zijn Romanes-lezing getiteld Evolution and Ethics.

 

Een jaar later voegt Huxley een uitgebreid voorwoord (Prolegomena) toe aan zijn lezing. Hierin noemt hij een tuin als voorbeeld van het ‘in cultuur’ brengen van de natuur. Het betreft een ommuurd stuk grond, afgeschermd van de rest van de natuur; binnen de muur is de natuurlijke vegetatie zoveel mogelijk verwijderd, de grond is met mest en kalk verbeterd, en zo nu en dan wordt er gesproeid. Er groeien en bloeien struiken, planten en kruiden, waaronder verschillende exoten. De tuin is het resultaat van inspanning, toewijding, geduld en bovenal van de ‘kunst’ van de tuinbouw. Zodra de tuinman zijn inspanning achterwege zou laten, zou de tuin ‘in verval’ raken. De oorspronkelijke natuurlijke situatie zal zich dan gaandeweg weer herstellen.

‘… dit kunstmatig bewerkte stukje grond toont ons een aspect dat buitengewoon verschilt van al dat land dat buiten de tuinmuur in natuurlijke staat blijft.’[2]

De tuin vergt net als alle andere menselijk artefacten onderhoud ‘domweg omdat de natuur er altijd naar streeft om datgene terug te vorderen wat haar kind, de mens, van haar heeft geleend en heeft  herschikt op een wijze die niet door het algemene kosmische proces wordt begunstigd.’[3]

Niet alleen de natuurlijke gesteldheid staat vijandig tegenover de kunstmatige gesteldheid van de tuin; ook het principe van het tuinbouwkundige proces is tegengesteld aan het principe van het kosmische proces. De karakteristieke eigenschap van de laatste is de intense en onophoudelijke strijd om het bestaan. De karakteristieke eigenschap van eerste is de eliminatie van die strijd, door de voorwaarden waaronder deze strijd ontstaat op te heffen.’[4]

 

Een ander vergelijkbaar voorbeeld is dat van de kolonisatie van een stuk land. ‘Neem in gedachten een schip vol Engelse kolonisten, uitgezonden om een nederzetting te stichten in een land als het Tasmanië in het midden van de vorige eeuw. Nadat ze aan land zijn gekomen, bevinden ze zich midden in natuurlijke gesteldheid die op enkele algemene fysieke omstandigheden na in alles sterk afwijkt van hetgeen ze achter zich hebben gelaten. De planten, vogels en viervoeters wijken evenzeer af als de mensen van alles waaraan men vertrouwd was op die plek van de aardbol waar ze vandaan kwamen. De kolonisten gaan aan de slag om een eind te maken aan deze gesteldheid binnen het gebied dat ze wensen te bezetten. Ze verwijderen de oorspronkelijke vegetatie, ze vernietigen of verdrijven alle dieren voor zover het nodig is en ze nemen maatregelen om de terugkeer van beide tegen te gaan. Daarvoor in de plaats planten ze Engelse graansoorten en fruitbomen; Engelse honden, schapen, koeien en paarden.; en Engelse mensen; al met al introduceren ze een nieuwe flora en fauna en een nieuwe variëteit mensen binnen de bestaande natuurlijke gesteldheid. Hun boerderijen en hun weiden lijken op de eerder genoemde tuin, maar dan op grote schaal; zelf zijn zij de tuinarbeiders die het nauwlettend in een staat moeten houden die afwijkt van de omgeving.’[5]

De kolonisten doen er beter aan om hier hun energie en intelligentie aan te spenderen dan aan een onderlinge strijd om het bestaan. Ze moeten het onderhoud plegen en de grenzen verdedigen om te voorkomen dat het inheemse leven de macht weer overneemt. Wanneer ze hun inspanning achterwege laten, zal de oorspronkelijke natuur zich gaandeweg weer herstellen.

 

‘Stellen we ons nu een of andere bestuurlijke autoriteit voor die in macht en intelligentie net zo boven de mensen verheven staat als de mensen boven het vee. En stel dat deze persoon over de kolonie wordt aangesteld om ervoor te zorgen dat de overwinning van de nederzetting op de tegenstrevende krachten van de natuur veiliggesteld wordt door de menselijke factoren te beďnvloeden. Hij zou op dezelfde wijze te werk gaan als de tuinman in zijn tuin. In de eerste plaats zou hij, voor zover mogelijk de invloed van externe competitie uitschakelen door grondig de inheemse rivalen – of het nou mensen, dieren zijn of planten – buiten te sluiten of uit te roeien. En onze bestuurder zou de kolonisten selecteren met in zijn achterhoofd het ideaal van een succesvolle kolonie, net zoals de tuinman zijn planten kiest met het oog op zijn ideaal van bruikbare en mooie producten.

In de tweede plaats moet hij ervoor zorgen dat een onderlinge strijd om de middelen van bestaan tussen de kolonisten niet de effectiviteit bedreigt van de gezamenlijke strijd tegen de omringende natuurlijke gesteldheid. Daarom zou hij ervoor zorgen dat iedere kolonist verzekerd is van de benodigde middelen en er niet bang voor hoeft te zijn dat een sterkere of sluwere collega hem zijn deel zal ontnemen. Wetten die door alle betrokkenen in de kolonie zijn bekrachtigd, zouden de zelfhandhaving van elk individu voldoende binnen de perken moeten houden en de vrede garanderen. Anders gezegd, de kosmische strijd om het bestaan tussen individuen zou strikt onderdrukt worden, waarmee ook de selectie geheel uit de kolonie uitgebannen wordt.’[6]

 

De bindende kracht binnen de kunstmatige gesteldheid van een samenleving is de menselijke sympathie, een evolutionair resultaat van  imitatie van het handelen en van de emoties van metgezellen. Terughoudendheid en sympathie zijn fundamentele drijfveren voor  het ontstaan van de menselijke cultuur. De kunstmatige gesteldheid kan slechts in stand gehouden worden door haar voortdurend te beschermen tegen de natuurlijke gesteldheid. Zo moet ook de voortplanting binnen een samenleving, zoals de eerder genoemde kolonie, beperkt worden om te voorkomen dat intern de strijd om het bestaan wordt aangewakkerd. ‘… hoewel de voortdurende verandering die het gevolg is van de natuurlijke strijd om het bestaan een halt is toegeroepen binnen de kunstmatige gesteldheid van de samenleving, kan een dergelijke verandering desondanks wel plaatsvinden, maar nu als gevolg van selectie met het oog op bruikbaarheid of behaaglijkheid voor de mens – iets waar de natuur geen weet heeft.’[7]

 

Huxley concludeert: ‘De cultuurgeschiedenis toont op gedetailleerde wijze de stappen waarlangs de mens erin geslaagd is een kunstmatig wereld binnen de kosmos te scheppen. […]

Dankzij zijn intelligentie is de dwerg in staat om Titan voor het karretje van zijn wil te spannen. […]

Terwijl de beschaving zich ontwikkeld heeft, is ook de reikwijdte van zijn [de mens] invloed uitgebreid tot het moment waarop de georganiseerde en hoog ontwikkelde wetenschap en techniek van tegenwoordig de mens een grotere controle hebben gegeven over de loop van de niet-natuurlijke natuur dan de vroegere tovenaars hadden.’[8]

 

De Romanes-lezing van Huxley heeft destijds veel stof doen opwaaien. ‘Degenen die zich de polemiek herinneren die op de lezing volgde, zullen zich tevens herinneren dat velen het gevoel hadden dat ze een dreun hadden ontvangen die hen de adem benam. Het leek sommigen toe dat meneer Huxley plotseling geheel van mening was veranderd en dat hij zijn geloof in de eenheid van het evolutionaire proces had opgegeven ten gunste van het nogal dualistische denkbeeld van een scheiding tussen mens en dier waartegen hij even te voren nog zo furieus tekeer was gegaan. Volgens sommige conservatieve denkers was het alsof Saulus zich te midden van de profeten had geschaard,’ aldus John Dewy.[9]

 

Vanaf opkomst van het gedachtegoed van Darwin is de eenheid van het evolutionaire proces een heet hangijzer geweest in discussies tussen voor en tegenstanders. Een van de strijdperken is de verhouding tussen ethiek en evolutie, tussen moraal en natuurlijke orde.   

‘Het kosmische proces is gebaseerd op wedijver en strijd; het ethische proces is gebaseerd op sympathie en samenwerking. Het doel van de kosmische strijd resulteert is het overleven van de meest aangepaste; het doel van het ethische proces is de aanpassing van zoveel mogelijk mensen om te overleven.’[10]

 

Volgens Dewey moeten we de menselijke moraal beschouwen als een natuurlijk gevolg van de evolutie. ‘Als we de natuur mogen personifiëren, dan we kunnen gerust stellen dat de invloed van opvoeding en sociale beďnvloeding – acceptatie dan wel veroordeling – in het aanpassen van de activiteit van achterliggende evolutionaire actoren er simpelweg van getuigen dat Moeder Natuur een kortere en economischer vorm van selectie heeft ontdekt dan voorheen. […]

Het ongeschreven hoofdstuk van de natuurlijke selectie is dat over de evolutie van de omstandigheden. Met de evolutie van de mens heeft het vermogen zich ontwikkeld om te variëren en bijgevolg nieuwe omstandigheden te ontdekken en te creëren. Alle biologische processen zijn erdoor beďnvloed en hierdoor is elke aanleg die tot dit vermogen leidt geselecteerd; in de mens heeft het zijn hoogtepunt bereikt. Voor elk individu is de omgeving (de specifieke omstandigheden van zijn individuele leven) momenteel in hoge mate aan te passen. Onder invloed van de ontwikkeling van de wetenschap, de hiermee gepaard gaande technische en industriële verworvenheden en de versnelde toename van vervoers- en communicatiemiddelen is de leefwereld uitzonderlijk instabiel geworden. […]

Puur als natuurlijke aangelegenheid beschouwd en niet als kunstmatig (op de wijze zoals Mr. Huxley deze begrippen hanteert) is het gunstig en voordelig wanneer optredende structurele veranderingen geen al te vaste vorm aannemen, aangezien ze dan de mogelijkheid van adaptieve veranderingen onnodig zouden beperken. In de huidige leefwereld vormen functionele flexibiliteit en de vergroting van het scala aan mogelijke toepassingen van een en hetzelfde orgaan een belangrijke, zo niet superieure voorwaarde voor evolutionair succes. In dit opzicht is elke verandering in deze richting een gunstige variatie die onvermijdelijk geselecteerd wordt. Anders gezegd, het verschil tussen mens en dier is niet dat de selectie een halt is toegeroepen, maar dat de selectie actiever is dan ooit in de zin van variaties die de leefwereld uitbreiden en intensiveren.’[11]

 

Kennelijk heeft de evolutie zich middels de mens een snelweg gecreëerd om tot een intensievere en actievere ‘natuurlijke’ selectie te komen. Dat zou dan een verklaring moeten vormen voor de mentale trendgevoeligheid die verantwoordelijk is voor een grote hoeveelheid kortstondige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn niet terug te voeren op discrete veranderingen op DNA-niveau. Ze leiden soms zelfs tot tegennatuurlijk gedrag – gedrag dat moeilijk herleidbaar is tot reproductief voordeel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geboortebeperking of kiezen voor carričre in plaats nakomelingen.

 

Richard Dawkins heeft ooit geopperd dat er naast genen ook niet-fysieke informatiedragers zijn die verantwoordelijk zijn voor het menselijk gedrag. Hij gaf ze de naam ‘memen’ mee. ‘Voorbeelden van memen zijn melodieën, ideeën, stopwoorden, de mode om je te kleden, manieren om potten te bakken of bogen te bouwen. Net als de genen zich in de genenpool uitbreiden door via de zaadcellen en eicellen van lichaam naar lichaam te springen, breiden memen zich uit in de memenpool door van brein tot brein te springen via een proces dat we in ruime zin “imitatie” kunnen noemen.’[12]

Memen zijn te beschouwen als parasieten die in een onderlinge strijd verwikkeld zijn om de menselijke geest. De meest succesvolle memen bepalen de gedachten en emoties van individuen en groepen. Een enkele keer leiden ze tot trends, massahysterie en globaal gedrag. Het schrijven van een boek of een opstel als dit wordt in feite ingegeven door memen die de schrijver onbewust dwingen om de pen ter hand te nemen.

 

In de optiek van Dawkins bestaat er geen fundamenteel verschil tussen genen en memen, althans in die zin dat het beide replicatoren zijn op basis waarvan in de evolutie haar natuurlijke selectie uitoefent. De voornaamste verschillen zijn

1.       het moment waarop beide in de evolutie actief zijn geworden;

2.       de snelheid van de bijgaande organische ontwikkelingen;

3.       de wijze van overdracht; en

4.       de verschijningsvorm.

 

Bovenstaande punten 3 en 4 betreft het onderscheid tussen drager en uitingsvorm (fenotype). Het gen zit verankerd in de DNA-structuur. Het fenotype is de fysieke en gedragsmatige verschijning van het organisme als gevolg van de specifieke, door genen gestuurde eiwitsynthese.

Voor memen ligt dit wat ingewikkelder. Als dragers kunnen zich voordoen: gesproken en geschreven woorden, gedragingen, werktuigen en alle andere culturele artefacten. ‘Een kar met spaakwielen brengt niet alleen graan of vracht van de ene plek naar de andere; hij brengt ook het briljante idee van een kar met spaakwielen van de ene geest over naar de andere.’[13]

De voornaamste memetische ‘fenotypen’ zijn eveneens cultureel van aard: specifieke gedragingen, overtuigingen, normatieve concepten en geloof.

 

Zoals gezegd is de eenheid van het evolutionaire proces een belangrijke geloofsovertuiging binnen de aanhangers van het Darwinistische gedachtengoed. Deze overtuiging – dit memetische fenotype – verbiedt haar aanhangers – de dragers van het betreffende meme – om onderscheid te maken tussen natuur en cultuur. Dit ondanks de constatering dat culturele (memetische) ontwikkelingen vele malen sneller verlopen dan de oorspronkelijke evolutie op basis van natuurlijke selectie. Dennett: ‘Culturele evolutie […] stelt individuen in staat om via cultuuroverdracht goede kunstjes te verwerven die zijn verfijnd door voorgangers die niet eens genetische voorouders waren.

 

De introductie van het begrip ‘meme’ door Dawkins is vermoedelijk zelf een uitingsvorm van een besmetting met het meme-meme, dat op zijn beurt is overgedragen op mensen als Daniel Dennett. Is hiermee de eenheid van het evolutionaire proces gered? Niet echt, zou je zeggen. ‘De veilige basis waarvan alle memen afhankelijk zijn, is de menselijke geest, maar een menselijke geest is zelf een artefact dat ontstaat als memen een menselijk brein zodanig herstructureren dat het een beter woonoord is voor memen. De toegangs- en uitvalswegen worden aangepast aan lokale omstandigheden en verstevigd met behulp van diverse artificiële hulpmiddelen die de betrouwbaarheid en de levensduur van de replicatie groter maken.’[14] Volgens Dennett zijn memen – en met name de effecten van memen – verantwoordelijk voor de vorming van het menselijke bewustzijn (zie hiervoor ook Bijlage 8: Speculeren over de oorsprong van leven en bewustzijn). Omgekeerd was het voor de memen wachten op de komst van homo sapiens met zijn hersenen en zijn geavanceerde mogelijkheden tot communicatie en tot … inderdaad … cultuur. Kortom, met de introductie van memen wordt het onderscheid tussen homo sapiens en de rest van de dierenwereld - en dus het onderscheid tussen cultuur van natuur - aanzienlijk vergroot.

 

Het eerder genoemde tegennatuurlijke gedrag van geboortebeperking zou erop kunnen duiden dat memen ook in een onderlinge strijd verwikkeld zijn met genen. Vanuit de gedachte dat het in beide gevallen om replicatoren gaat, is dit niet zo verwonderlijk. Extra replicatoren waarop eveneens natuurlijke selectie plaatsvindt, maken het mechanisme van natuurlijke selectie overigens wel complexer. Beide typen replicatoren – genen en memen – kunnen elkaar aardig in de weg zitten.

Bezwaarlijk vanuit wetenschappelijk oogpunt is dat memen louter hypothetisch zijn. Genen zijn zo langzamerhand nauwkeurig gelokaliseerd en gedefinieerd. Ook zijn er aanwijzingen dat er een zekere correlatie bestaat tussen genotype en fenotype.[15] Voor memen is dit allemaal niet het geval. Memen zijn een schoolvoorbeeld van ideële objecten. Husserl zou ervan hebben gegruwd. De enige levendige evidentie vormen de zojuist genoemde memetische uitingsvormen: specifieke gedragingen, overtuigingen, normatieve concepten en geloof. Een verklaring op basis van memen lijkt het ene geloof in te wisselen voor het andere. Het ene legitimerende verhaal wordt vervangen door het andere.

 

 

Vorige <<

>> Volgende

 


 

[1] Huxley (1903), p86

[2] Idem, p9

[3] Idem, p12

[4] Idem, p13

[5] Idem, p16

[6] Idem, p17,18

[7] Idem, p33,34

[8] Idem, p83,83

[9] Dewey (1898,1972), p35,36

[10] Idem, p36

[11] Idem, p50,52

[12] Dawkins (1976,2006), p345

[13] Dennett (1991,2007), p228,229

[14] Idem, p232

[15] Overigens zijn lang niet alle fenotypische veranderingen te herleiden tot de werking van specifieke genen. Een gen kan namelijk verschillende vormen van activiteit aan de dag leggen. Daarnaast is genactiviteit in het ene orgaan specifieker dan in het andere. In lever en bloed zetten genen aan tot vrij specifieke vormen van eiwitsynthese. De genactiviteit in de hersenen is veel globaler. Grof gesteld produceert het genetische materiaal in de hersenen geen fysieke structuren maar fysieke en gedragsmatige mogelijkheden. De structuur van het zenuwstelsel is voortdurend aan verandering onderhevig. Zenuwcellen kunnen van functie veranderen en zenuwuitlopers kunnen zich zelfs verleggen. Een en ander geschiedt met name in de slaap. De indrukken die overdag zijn opgedaan worden tijdelijk opgeslagen in de hippocampus en de hersenschors. In de slaap worden de indrukken gereactiveerd en geordend. Ze geven dan aanleiding tot de eiwitsynthese die nodig is voor de neurale verandering. Deze functionele plasticiteit maakt dat de mens voortdurend in dialoog met zijn omgeving zijn mentale vaardigheden kan ontwikkelen en onderhouden.